Pagina:Architectura vol 005 no 038.djvu/3

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
18 September 1897
173
ARCHITECTURA.


copieën en van alle schetsen en maquetten die gediend hebben om het werk te verwezenlijken.

Vo. De architect behoudt zich het recht voor zijne ontwerpen in het gebouw te reproduceeren, op eene wijze die hem goeddunkt, voornamelijk door alle graphische reproductiemiddelen.

VIo. De architect heeft recht te eischen dat zijn naam vermeld worde op het gebouw naar zijne plannen uitgevoerd. Hij heeft het recht om indien de plannen gewijzigd zijn, zijn naam weg te laten.

Na eenige besprekingen werd het eerste artikel van het rapport aangenomen en de stemming verschoven tot het volgende congres dat in 1900 te parijs zal plaats hebben.
Nog werd eene commissie benoemd, bestaande uit de heeren: aitchison, cuypers, de luzor, batigny, hindelkein en dumortier om te beraadslagen over een voorstel betreffende het restaureeren van oude gebouwen. Een andere commissie werd benoemd om in samenwerking met het Parijsche comité vragen te onderzoeken die op het volgende congres zullen behandeld worden. Hierna werd het congres gesloten.

j. l. m. lauweriks.
verslaggever.
 

P.S. Met voordacht is geen melding gemaakt van de menigvuldige feesten die aan dit congres verbonden waren.

INGEZONDEN.
geachte redactie!
 

In het vorig nummer van architectura was eene advertentie opgenomen, zooals die door u was gevonden in een Duitsch vakblad.
Het typeerde heel aardig, hoe eigenaardig hier te lande door sommigen werken tot stand worden gebracht.
Dat het zòò gebeurde was niemand onzer vreemd; de groote brutaliteit echter waarmede door enkelen het geestelijk eigendom van anderen wordt geëxploiteerd, terwijl de wet daartegen geen waarborgen geeft en zelfs niet toestaat zulke feiten bij hun waren naam te noemen, maakt het m.i. noodig door publiciteit de aandacht te vestigen op hen die met een zeer ruim geweten elk middel aangrijpen om hun doel te bereiken.
In februari j.l. maakte ik voor de firma j. h. haag en zoon alhier, een ontwerp voor een buffet, dat door die firma met betrekkelijk groote opofferingen onder mijn toezicht werd uitgevoerd en tentoongesteld op de Keuzetentoonstelling te leiden.
Hoe groot was echter mijn verbazing ditzelfde ontwerp dezer dagen uitgevoerd te zien in den winkel der HH. vos en le grand.
Ik geef u de verzekering, nimmer een ontwerp voor die HH. gemaakt te hebben.
Toch is dit geen diefstal! Hoe zulk een handelwijze gequalificeerd moet worden, weet ik niet, en misschien kunnen anderen dit uitmaken en komen zij dan tevens tot de conclusie, dat het tijd wordt om middelen te beramen tegen dergelijke practijken.

Hoogachtend

Uw Dienst. Dr.
g. a. zeeman.

Het zal misschien nog langen tijd duren eer de Hollandsche wetgever het noodzakelijk acht te doen hetgeen, waarin die van andere landen reeds lang zijn voorgegaan.
Ons is nog een eigenaardig staaltje van dergelijk misbruik bekend.
Iemand laat naar teekeningen bij een der grootste Amsterdamsche Meubelfabrikanten een paar kamermeubilairs maken. Toen het klaar was, ziet hij sommige stukken meer dan hij besteld heeft; op een desbetreffende vraag krijgt hij ten antwoord: „die hebben wij gemaakt voor onzen winkel om te verkoopen,” — na protest: „wel mijnheer wij zouden u niet voor dien prijs geleverd hebben indien wij er niet op hadden gerekend uwe teekeningen te exploiteeren.”
En aan zulke praktijken is niets te doen?

red.
INGEZONDEN.
BRIEF I.
 

Je vraagt me: dat ik van brussels tentoonstelling schrijf — van de Bouwkunst, daar in beeld vertegenwoordigd — vooral, van de bouwkunst van ons land.
Sinds lang is ,tentoonstellen’ een onderwerp van mijn overweging; ’t is natuurlijk, tentoonstellen is een der groote middelen door die de mensch zich uit, zoo in vroeger als in dezen tijd. Nuttig — daarom — is overwegen de oorzaak en beteekenis van deze onze uiting.

Het is ongelooflijk, doch waar en zeker, in alle menschelijke wetenschap en kunsten, van de Theologie af, tot de kunst der schoenmakers toe — men praat algedurig na, men arbeidt gedurig na, en men begint nooit van voren af aan, zonder eenige veronderstelling, nooit opnieuw — in het onderzoeken — vandaar komt de algemeene en oneindige beenbrekerij en grondeloosheid waarop wij in ’t rond springen.”

(Lavater.)

Molenaar in zijn moeitevolle sympathieke studie: „Een Theoretische grondslag voor bouwkunstige vormen,” kiest dit tot devies — ook ik schrijf het boven, dat ik zeggen ga, omdat het zoo wèl zegt dat we noodig hebben, — dat we — zoolang — hebben vergeten doen.
We vordren niet met praten — schrijven over „vormen” zonder we trachten doordringen — door den vorm — in het Wezen. Wat geeft of de wereld wordt overstroomd door „kritieken” — oordeelen al goed- of slecht gezind, naar mate onze voorkeur of tegenzin voor personen, al goed- of slecht gezind naarmate ons „humeur.”

„Iedre daad — ieder woord is zaad,
Dat vruchten draagt.”
......
Wolken van woorden.

Dat we overwegen — bewonderen leeren,
Leeren kennen — kunnen.

Hoe ook onze zelfzucht ons tegenwerkt, Eenheid is ons streven. — Eenheid doel, grondbehoefte van de schepping, van ons allen.
Zoo onwrikbaar is het doel, dat heel ons leven ons tot voortgaan dwingt zelfs, wanneer we nog niet zóo liefhebben — verlangen kunnen dat we streven — werken uit ons zelf.

Goddelijke wet
Onwrikbaar!
— Wij lijden niet door nooden,
Het klein gevolg. —
Zeifoordeel — Alziend-wakend oog —
Stem der Stilte —
Den boom vol bloesem Vruchten maker —
Geweten — door U is Hoop.

Ons is behoefte: andren toonen dat we doen — verlangen — die we zijn.
Wel onwrikbaar is de wet; zelfs dat we Goed — als we het niet zijn — trachten schijnen, doet klaar zoowel ons zijn als onze behoefte Goedzijn voelen.
Dus buiten onze zelfzucht, we hebben behoefte ons toonen — ons uiten aan ons evenmensch.

Zoo we weten: ons werk is een der middelen door die we ons uiten. We weten ook: dat we de dingen leeren kennen door bun eigenschappen, zoo door 1 hun ,aard’ — 2 hun ,waarde.’