Naar inhoud springen

Bekende monologen uit Shakespeares werk/To be or not to be

Uit Wikisource

"To be or not to be" (Hamlet)

Auteur William Shakespeare
Genre(s) Dramatische poëzie, monologen
Brontaal Engels
Datering 1623
Vertaler *Maria Cambon (1779)
*Laurent Philippe Charles van den Bergh (1834)
*P. P. Roorda van Eysinga (1836)
*Abraham Seyne Kok (1860)
*Leendert Burgersdijk (1887)
*Jacobus Van Looy (1907)
*Julien Grandgagnage (2009)
...
Bron Vier eeuwen vertalingen,
Wikibooks Wikibooks heeft een studieboek over dit onderwerp: Dramatische poëzie.
Auteursrecht Publiek domein of CC-BY-SA
Logo Wikipedia
Logo Wikipedia
Meer over "To be or not to be" (Hamlet) op Wikipedia

Originele tekst van Shakespeare

[bewerken]
(HAMLET, Act III, scene I)
To be or not to be, that is the question;
Whether 'tis nobler in the mind to suffer
The slings and arrows of outrageous fortune,
Or to take arms against a sea of troubles,
And by opposing, end them. To die, to sleep;
No more; and by a sleep to say we end
The heart-ache and the thousand natural shocks
That flesh is heir to — 'tis a consummation
Devoutly to be wish'd. To die, to sleep;
To sleep, perchance to dream. Ay, there's the rub,
For in that sleep of death what dreams may come,
When we have shuffled off this mortal coil,
Must give us pause. There's the respect
That makes calamity of so long life,
For who would bear the whips and scorns of time,
Th'oppressor's wrong, the proud man's contumely,
The pangs of despised love, the law's delay,
The insolence of office, and the spurns
That patient merit of th'unworthy takes,
When he himself might his quietus make
With a bare bodkin? who would fardels bear,
To grunt and sweat under a weary life,
But that the dread of something after death,
The undiscovered country from whose bourn
No traveller returns, puzzles the will,
And makes us rather bear those ills we have
Than fly to others that we know not of?
Thus conscience does make cowards of us all,
And thus the native hue of resolution
Is sicklied o'er with the pale cast of thought,
And enterprises of great pitch and moment
With this regard their currents turn awry,
And lose the name of action.
Soft you now! The fair Ophelia! Nymph,
in thy orisons be all my sins remember'd.

Oudere vertalingen in publiek domein

[bewerken]
Uit Maria Cambons Hamlet treurspel (1779)[1]
(spelling gemoderniseerd)[2]
Te zijn of niet te zijn, dat is’t. Zou ‘t edeler wezen
Te lijden, te ondergaan al’ wat natuur moet vrezen?
Te bukken met geduld voor alle tegenheden,[3]
Dan met het noodlot in de wapenen te treden,[4]
En door dien wederstand die te eindigen, te sterven,
Te slapen, en niet meer, om kalmte te verwerven,
Terwijl men hoopt, dat bij dien slaap alle angst en smart
Een einde neemt? - Die slaap moet wenselijk zijn voor ‘t hart -
Een slaap - een droom - maar neen! wat droom kan
na ‘t verscheiden,[5]
Daar geen verbeelding werkt, zich door den geest verspreiden?
Wanneer die doodslaap ons in ‘t graf de kalmte biedt,
Deelt het gevoel lijk gewis in de onrust niet:
Die hoop werkt d’afkeer uit voor lange levensdagen!
Wie kan met taai geduld altijd het onheil dragen?
Wie kan den gesel der verachting steeds weerstaan?
Wie kan de wetten zien verdraaien, ‘t recht verraden?
Wie kan gestaag de hoon van trotse hoogmoed lijden?
Wie de verdrukker de verdrukten zien bestrijden?
Wie kan de rijke zich zien voeden met het bloed
Des lagen mans, dien hij zijn broeder noemen moet?
Wie kan de machtigen de zwakken zien vertreden,
Terwijl zijn onschuld kwijnt in zijn behoeftigheden?
Wie kan verdienste altoos door de ondeugd zien gesmaad?[6]
Wie gruwt van de ontrouwe niet, die ‘t huwelijk had verraad? -
God... wat doet naar een toestand, zo vol verschrikkelijk trachten![7][8]
Wat... ja! - ‘t is iets, dat wij na onze dood verwachten!
Die onbekende streek, waar elk voor ons verdwijnt,
Van waar geen sterveling op aarde weer verschijnt,
Van waar men aan de mens geen ‘t minst bericht komt geven;
Die nare onzekerheid maakt ons verknocht aan ‘t leven:
Zij leert ons lijden: zij verbant het redelicht,
En maakt al ‘t hatelijke zelf bekoorlijk voor ‘t gezicht.
Dus wordt men bloodaards door de stem van het geweten,[9]
Die ons van ‘t lot bijna alle onlust doet vergeten;
Men tracht vrij meerder naar de rampspoed hier op aard,
Dan naar een heil, waarvan de onzekerheid vervaart.[10]

Uit Laurent Philippe Charles van den Berghs Bloemlezing uit de dramatische werken van William Shakespeare (1834)[11]
Bestaan of niet bestaan, dat is de vraag;
Of 't eedler van gemoed is 't stekelen
Te dragen van 't beleedigend fortuin,
Of tegen eene zee van plagen strijdend
Door tegenstand ze te einden? - Sterven; - slapen; -
Niets meer; - en dan te weten dat een slaap
De zielsangst en de duizend. schokken eindt
Die 't erfdeel zijn van 't vleesch; - 'tis een voleinding
In vroomheid af te bidden. Sterven, - slapen; -
Slapen! misschien ook droomen, - daar 's de knoop;
Want welke droomen in dien doodslaap komen,
Zoodra we 't sterflijk hulsel van ons schudden,
Dit moet ons stil doen houden. Die bedenking
Doet nog de ellende zoolang 't leven dragen. -
Want wie verdroeg der tijden spot en smaad,
Des onderdrukkers wreve, 's trotsaarts hoon,
Versmader liefde wee, 't gedraal der wet,
Des ambtnaars overmoed, der dwazen schimp,
Geworpen op geduldige verdienste,
Zoo hij zichzelf in ruste stellen kon
Met eene naald slechts? - Wie zou lasten dragen,
En zuchtte en zweette bij een moeilijk leven,[12]
Zoo niet de vrees voor ietwes na den dood,
Dat onbekende land, uit wiens gebied
Geen reiz'ger weerkeert, - onzen wil verwarde,
En eer ons 't eens bekende leed deed dragen,
Dan vliên tot ander ons nog onbekend?
Zoo maakt 't geweten bloodaarts van ons allen,
En zoo wordt de eigenlijke kleur van moed,
Door der gedachten bleekheid overtrokken,
En ondernemingen, vol pit en merg,
Door die bedenking uit hun baan gewend,
Verliezen zoo den naam van handeling. -

Uit P. P. Roorda van Eysinga's Hamlet, treurspel van William Shakespeare (1836)[13]
Te zijn, of niet te zijn. dat is de vraag: —
Of ’t eedler is, dat ’t hart de slagen en
De schichten duld’ der tergende fortuin‚
Dan dat het tegen ’t heir van rampen strijdt,
En die, door weêrstand, eind? — Sterven, — slapen‚
Niets meer; — en dan te zeggen, dat een slaap
Den angel van de smart, de duizend plagen‚
Die het vleesch hier erft, vernietigt, is een eind,
Het vurigst wenschen waard. Sterven; — Slapen; —
Slapen! misschien is ’t droomen; ja, daar is ’t punt,
Want de aard der droomen in dien doodslaap, als
Wij ’t stoflìjk hulsel hebben afgeschud,
Moet ons doen poozen: dáár is het geheim‚
Dat ’s levens jammer zoo veel jaren rekt:
Want wie verdroeg de roede en smaad der eeuw,
Des dwinglands dwang, des trotschaards bitsche taal,
Verguisde liefdesmart, ’t gedraal der wet‚
De wilkeur van ’t gezag, en het gesmaal
Van snoodaards op geduldige verdienst’,
Indien men zelf door eenen enklen priem,
Zich rust verschaffen kon? Wie droeg den last
Bij ’t stenen‚ ’t slaven van ’t vermoeìjend leven,
Zoo niet de groote vrees voor iets na ’t sterven,
Voor ’t oord‚ ons onbekend, uit wiens begrenzing
Nooit een zwerver wederkeert, den wil verwarde
En liever ons ’t bekende lijden dragen‚
Dan toevlugt tot het vreemde nemen deed?
Dus zijn wij lafaards door angstvalligheid;
Dus wordt de oorspronkelijke tint van moed
Verbleekt door vale schaâuw van diep gepeins;
En ondernemingen van waarde en kracht,
Door deze klip in hare vaart gestremd‚
Verbeuren zoo den naam van daad. — Maar, stil;
De schoone Ophelia : — o Nimf, gedenk
In uw gebeên mijn zonden.

Uit Abraham Seyne Koks Hamlet, Prins van Denemarken (1860)[14]
Te zijn of niet te zijn, ziedaar de vraag!
Of ’t eedler voor ’t gemoed is, om de pijlen
En steenworp van het wreed geval te dulden,
Of zich te waapnen tegen ’t heir van plagen
En ’t door verzet te vellen? Sterven — slapen —
Niets meer! En met dien slaap te zeggen, dat
Wij ’t hartzeer en de duizend rampen einden,
Die ’t vleesch ten erfdeel zijn;— ’t is een voleinding
Op ’t innigst af te smeeken. Sterven — slapen —
Maar slapen! — licht ook droomen! ja, daar zit het.
Wat droomen toch die doodslaap op kan leevren,
Wanneer ons ’t sterflijk hulsel is ontgleden,
Dat moet ons wel doen aarslen. Daar ligt de oorzaak
Die ’t onheil en de ellend zoo oud doet worden;
Of wie verdroeg des noodlots hoon en geesel,
Des dwinglands woên, de bitterheid des trotschen,
De weeën van een wreed versmade liefde,
’t Verkrachten van de wetten, d’ overmoed
Van hen, die hoog in rang en ambt geplaatst zijn,
De martling, die de lijdzame verdienste
Steeds van onwaardigen te lijden heeft; —
Zoo hij zich-zelf de rust kon geven met
Een enklen priemstoot? — Wie het drukkend wee,
Om, ’t leven moê, te kreunen en te zweeten,
Zoo niet de schrik voor ietwat na den dood,
Een onontdekt gebied, uit welks bereik
Geen zwerver weêrkeert, ons den wil verbijstert,
En ’s levens jamren liever ons doet torschen,
Dan elders onbekende toe te vliegen?
’t Geweten maakt dus bloodaarts van ons allen,
En de aangeboren frischheid van ’t besluit
Verziekelijkt dus door gepeinzen-bleekte,
Elk onderwinden van gewicht en inhoud
Wijkt uit zijn baan, door dit besef alleen
En derft den naam van handling. — Stil wat, stil;
De schoone Ofelia! — O Nimf! gedenk
In uw gebeden al mijn zonden toch!

Uit Leendert Burgersdijks Hamlet, Prins van Denemarken (1887)[15]
Te zijn of niet te zijn, ziedaar de vraag;
Is 't eed'Ier voor den geest, de slingersteenen
En pijlen van het nijdig lot te dulden,
Of 't hoofd te bieden aan een zee van plagen,
En, door verzet, ze te enden? - Sterven, - slapen,
Niets verder; - en, gesteld, een slaap is 't einde
Van 't hartwee en de duizend angsten, die
Des vleesches erfdeel zijn, - 't ware een voleinding,
Met vroom gebed te wenschen. Sterven, - slapen,
Te slapen! licht ook droomen; - ja, dit stremt;
Want wat wij in dien doodslaap kunnen droomen,
Als wij van de aardsche warr'ling zijn bevrijd,
Dwingt ons tot aarz'len; die beschouwing doet
De ellende tot zoo hoog een leeftijd komen;
Want wie verdroeg den spot en smaad der wereld,
Des onderdrukkers dwang, des hoogmoeds hoon,
't Wee van verschopte liefde, wetsverkrachting,
Den trots van het gezag, en 't smalen, dat
Verdienste van nietswaardigheid moet dulden,
Als hij zichzelve ruste schenken kon
Met éénen priemstoot? - Wie zou die lasten dragen,
En steunde en zwoegde in 't harde juk des levens,
Zoo niet de schrik voor iets, iets na den dood, -
Dat onontdekte land, uit welks gebied
Geen reiziger ooit keert, - den wil verlamde,
En eer ons 't huidig kwaad verduren deed,
Dan vluchten tot een kwaad ons onbekend?
Zoo maakt het peinzen lafaards van ons allen,
En wordt de frissche blos van 't kloek besluit
Verziek'lijkt door 't onechte bleek van 't mijm'ren;
En 't streven van den hooggezwollen moed,
Door deze omzichtigheid van stroom verand'rend,
Verbeurt den naam van hand'ling. - Stil nu, gij!
De schoone Ophelia! - Nimf, dat uw gebeden
Mijn zonden meê herdenken!

Uit Jacobus Van Looys Shakespeare's Hamlet (1907)[16]
Zijn of niet zijn, daar komt het hier op neer: —
Zou 't eedler wezen in den geest te lijden,
De keilen en schichten van een schimpend lot,
Of zich te waapnen tegen 'n zee van troeblen,
En ze in opstand te enden? — Sterven, — slapen,
Niet meer; en, door een slaap te zeggen: uit
is de hartepijn en 't duizenderlei schokken
Van ons belaste vleesch, — 't ware een vervulling,
Ootmoedig af te smeeken. Sterven, - slapen
Te slapen: wellicht droomen; -- ai, daar stokt het;
Want welk gedroom ook in dien doodslaap kome,
Als we eindlijk schoven of ons aardsch gewurm,
't Moet ons doen weiflen. Daar is het dwingende,
Dat maakt een onheil van zoo langen duur;
Want wie verdroeg tijd's hoop en zijn gegeesel;
Tyrannen-lusten, trotsaards hoovaardij,
Pijn om miskende liefde; rechts-uitstel,
Ambtlijke onbeschoftheid; den voetschop dien
De stifle diener van den bluffer krijgt,
Hoe, als hijzelve zich verlossen kon
Met een simple priem? We zou vrachten torsen,
En grienen, zweeten onder een moeilijk leven,
Was niet de angst daar voor iets na den dood,
Dat onontdekte land van welker grenzen
Geen reiziger terugkeert, -- die wart den wil,
En ons 't bekende kwaad doet lijden liever
Dan heen te vliên naar 't andre, ongewetene.
Dus maakt bewustzijn bloodaards van ons allen;
En dus wordt de aangeboren blos der flinkheid,
Bleek overzieklijkt door de mom der peinzing;
En iedre bruis-gezonde onderneming,
Door dit bezien, wendt van haar oorsprong af,
Verliest den naam van daad.
(Ophelia komt op.) Stil nu, gij,
De mooie Ophelia. - Nimf, in uw gemurmel
Herdenk mijn zonden alle.

Moderne vertalingen in publiek domein of onder CC-BY-SA

[bewerken]
Vertaling door J. Grandgagnage (2009)[17]

Monoloog van Hamlet uit Act III, scene I:

Te zijn of niet te zijn, dat is de kwestie:
of het nobeler is om te lijden
onder alles wat het wrede Lot je toeslingert
of om de wapens op te nemen tegen een zee van zorgen
en er al vechtend een einde aan te maken?
Te sterven, te slapen, niets meer;
en in die slaap rust vinden voor alle hartzeer
en de duizend pijnen die je lichaam je bezorgen,
dat zou een einde zijn om jezelf toe te wensen.
Te sterven; te slapen: misschien wel dromen: Ach nee,
daar wringt het 'm: want welke dromen komen in die dodenslaap,
als we de aardse zorgen hebben afgeworpen,
Het doet ons weifelen: dit is de overweging die leidt
tot de ellende van zo'n lang leven,
Want wie zou de gesel en de hoon van de tijd verdragen,
het onrecht van de onderdrukker, de arrogantie van de rijke,
de pijnen van een onbeantwoorde liefde, de dwalingen van het recht,
de onbeschoftheid van een ambtenaar, en de verachting
waarmee onbenullen je geduldige werk belonen,
wanneer je rust kan vinden met een simpele dolkstoot?
Wie zou dit alles verdragen, zweten en kreunen onder een ellendig bestaan
als niet de dreiging van wat achter de dood komt er was,
het onontdekte land waar geen reiziger uit weerkeert
verwart ons en maakt ons zwak,
zodat we liever de lasten dragen die we kennen
dan het onbekende tegemoet te gaan.
Zo verlamt het geweten ons tot lafaards,
en zo wordt gezonde daadkracht verziekt door bleek gepieker
en lopen grootse ondernemingen op niets uit.
Stil nu, daar is mooie Ophelia! Nymf,
laat mijn zonden in je gebeden herinnerd worden.

Creative Commons License
Creative Commons Attribution icon
Deze vertaling heeft de licentie Creative Commons Naamsvermelding 3.0;. In het kort: het staat u vrij de tekst te gebruiken en te verspreiden, onder voorwaarde dat u de naam vermeldt van de auteur/vertaler ("Jules Grandgagnage").

[bewerken]

Noten en referenties

[bewerken]
  1. Zie Google book
  2. Niet ingrijpend; zo zijn verbuigingen behouden.
  3. Tegenheden: tegenwerkingen.
  4. De wapens op te nemen tegen het noodlot.
  5. Verscheiden: sterven.
  6. Altoos: altijd.
  7. "'stand" uit de oorspronkelijke tekst betekent hier waarschijnlijk "toestand".
  8. Trachten: verlangen naar.
  9. Bloodaards: lafaards.
  10. Vervaart: angst aanjaagt.
  11. Tekst op Goole Play
  12. Mogelijk een drukfout? Hier lijkt "En zuchten en zweten bij een moeilijk leven" bedoeld te zijn.
  13. Tekst op Google Play
  14. Tekst op Google Play
  15. Tekst op dbnl
  16. Tweede editie uit 1912 op dbnl
  17. Vertaling op "Shakespearevertalingen": Te zijn of niet te zijn.