Camera Obscura/Een grote Hans en een adelijk heer

Uit Wikisource
Het hofje. De Heer Van der Hoogen af Een grote Hans en een adelijk heer door Nicolaas Beets

De familie Kegge

Studentenangst
Uit: Camera Obscura

De Familie Kegge; Een grote Hans en een adellijk Heer

Besluit

Maandag één ure, na de middag; indien men namelijk burgerlijk genoeg is het om twaalf uren middag te noemen; op die dag en dat uur, stond ik op het bordes van het huis des heren Willem Adolf baron van Nagel, lid van de ridderschap en burgemeester van de stad, waarin al het bovengemelde moet zijn voorgevallen. Het was een deftig huis, met een hardstenen voorpui, waar de vader en de grootvader van de edelman insgelijks hun leven hadden gesleten, de roem nalatende, die meer was dan hun adelbrief, de roem van beminlijke mensen. Een bedaagd bediende, in een stil en deftig livrei, opende de deur, liet mij in een ruime zijkamer en vertrok niet eer om mij te gaan aandienen, dan nadat hij mij, geheel op de manier van een welopgevoed man, een stoel gereikt, en daarop naar het vuur gezien had.

De kamer had een enigszins ouderwets, plechtig, maar toch comfortabel voorkomen. Men zag aan alles, dat men bij iemand van goede smaak was. Het behangsel was van rood trijp, en desgelijks de canapé's en de stoelen. Op de grijsmarmeren schoorsteenmantel, waaronder, op een gepolijste haard, een net gebouwd turfvuur brandde, stonden twee antieke vazen; en aan de wand hing, als enige schilderij, het portret van een man, met de witte kraag en de met ruig bont omzoomde tabbaard der zestiende eeuw. Het gelaat was blozende, ofschoon het haar spierwit was, en in neus en mond was een sterke gelijkenis met de nog levende erfgenaam van de eerlijke naam der Nagels niet te miskennen. Er heerste een rustige waardigheid in de stoffering van dit vertrek, die ogen en gemoed honderdmaal aangenamer aandeed dan de kleurige pracht bij de Kegges.

De heer Van Nagel liet wel wat lang wachten, maar toen hij binnentrad was hij ook geheel gekleed. Hij heette mij terstond te gaan zitten, en vroeg met het welwillendst gelaat van de wereld, wie ik was en wat ik hem had mee te delen. Ik maakte mij bekend.

'En betreft uw boodschap een zaak, die volstrekt onder vier ogen moet behandeld worden?'

'Ik zou zeggen van neen,' antwoordde ik.

'Wees dan zo goed mij te volgen,' zeide de heer Van Nagel, die mijn naam misschien van de freule gehoord had, en vermoedde dat ik in het belang van de moederloze Suzette kwam.

Hij ging mij voor naar een grote tuinkamer, wier ruimte evenwel in dit seizoen door een groot Chinees-verlakt kamerschut was beperkt. Die kamer leverde alles op wat de ziel tot genoegelijke genieting van zichzelf stemmen kon. Er was een aangename eenstemmigheid tussen het lichte behangsel en de zware slepende damasten gordijnen, die alle tocht afweerden; tussen de kleur van het brede vuurscherm bij de haard, en de kleur van het kleed over de tafel; tussen alle deze dingen, en de beminnelijke uitdrukking van gelaat op het vrouwenportret, dat boven de piano (zeldzaam voorrecht! op het rechte licht) hing, en tussen dat gelaat, en de edele en teffens zo zachtaardige trekken van de baron èn van de jonkvrouw Van Nagel.

Toen ik gezeten was, begon ik de eerbiedwaardige edelman mijn zaak voor te stellen. Ik zeide hem dat ik mij tot hem wendde in het belang van een jong mens, die een ondergeschikte betrekking bij de stedelijke administratie had. Ik verhaalde hem hoe die jonge mens door een samenloop van omstandigheden (bedelaarsstijl), gebrek aan gunstige vooruitzichten, en hoofdzakelijk ten gevolge van de listige bemoeimgen van een zijner superieuren, het voor hem noodlottig voornemen had opgevat om naar de West te gaan, en dat ik dat voornemen door tussenkomst van zijn Ed. hoopte te verijdelen.

'Ziedaar het argument van uw boodschap,' zeide hij glimlachende; nu de expositie met naam en toenaam, als 't u belieft!'

Ik verhaalde hem, dat ik van zekere Reindert de Maete sprak.

'Een oppassende jongen!' merkte de heer Van Nagel aan, zonder mij evenwel in de rede te vallen.

'Van zekere Reindert de Maete,' zeide ik, 'wie men, en wel voornamelijk een zekere mijnheer Bout, die aan het hoofd schijnt te staan van het bureau, waarbij hij klerk is... (de heer Van Nagel zag zijn dochter veelbetekenend aan) de West Indiën zo schoon en voordelig heeft weten af te schilderen, dat hij, vol ambitie, en gekweld door enige teleurstellingen, het voornemen heeft opgevat er naar toe te gaan; ja, dat hier werkelijk al een begin van uitvoering had plaats gehad, daar de heer Bout reeds voor hem, en met zijn toestemming, een engagement met zijn (Bouts) broeder, die in Suriname een plantage scheen te hebben, had aangegaan, die hem als eerlijk man verplichtte met de eerste gelegenheid te vertrekken.

'En nu is uw verlangen,' zei de heer Van Nagel met voorkomende goedwil ligheid, 'dat ik de jongen De Maete zijn ontslag weiger?'

'Hetzelfde!' antwoordde ik.

'Welnu!' zeide hij, 'hij zal het niet hebben, mijnheer Hildebrand! Hij zal het niet hebben, Constance! Wij laten onze kinderen niet weggaan op een aanbeveling van de heer Bout. Hebt gij ooit van een broer van de heer Bout gehoord, die in de West zou zijn?'

'Nooit, papa!' antwoordde de freule.

'Welnu, mijnheer,' hernam de baron, 'wij kennen mijnheer Bout, en wij kennen de jonge De Maete. Wij zullen alles in orde brengen. Kent gij de beide heren?' 'De heer Bout zag ik een ogenblik. De Maete heb ik nooit gezien.'

'Zo, zo,' antwoordde de heer Van Nagel; 'nu, wees gerust. Ik zal de zaak onderzoeken. De Maete zal niet naar de West-Indiën gaan. Een vraag, zo het niet onbescheiden is: waarom beijvert gij u zo zeer voor iemand, die gij in 't geheel niet schijnt te kennen?'

Die vraag maakte mij verlegen, hoe vriendelijk de oogopslag ook mocht wezen, waarmede de baron op mijn antwoord wachtte.

'Mijnheer!' zeide ik, en ik geloof dat ik bloosde, 'er is een dame in het spel; een jong meisje, dat belang stelt in de jonge De Maete, maar dat evenmin van de stap onderricht is, die ik heden doe, als de jonge De Maete zelf.'

'Ik dacht het haast,' zei de heer Van Nagel, glimlachende. 'Nu, de zaak is er niet erger om, geloof ik.'

Ik maakte een beweging om heen te gaan.

'Wacht nog een ogenblik,' zeide hij, en zou voortgegaan zijn, maar de knecht kwam binnen en diende de heer Van der Hoogen aan. Onwillekeurig kwam de uitdrukking ener onaangename gewaarwording op het gelaat van vader en dochter beiden, doch werd even spoedig onderdrukt.

'Zeg dat ik mijnheer nu niet zien kan; dat ik en besogne ben.'

'Mijn dochter,' voer hij daarop tot mij voort, 'heeft u gisteren, geloof ik, ergens ontmoet?'

'De freule was met mij in het huis ener treurende.'

'Gij kent die juffrouw Noiret?'

'Ik heb haar een paar malen ontmoet, en ken haar uit de berichten van lieden uit de kring tot welke zij nu behoort.'

'Zij maakt soms kleren voor mijn dochter,' ging de heer Van Nagel voort, 'en die is zeer over haar tevreden. Het is een bescheiden meisje, en zij heeft ondersteuning nodig. Weet gij iets meer van haar familie dan wij?'

Ik deelde hem alles mede wat ik wist, en voegde er bij, hoe Suzette om haar allerliefst karakter algemeen bemind was bij degenen die het voorrecht hadden met haar om te gaan.

'Dat zei de dokter ook, niet waar, Constance?' antwoordde de beminnelijke man. 'Ik dank u, mijnheer, voor uw inlichtingen. Gij studeert te Leiden?' liet hij schielijk volgen, toen hij zag dat ik weder mine maakte van te vertrekken. 'Blijf nog een ogenblik; ik heb u uitgehoord; nu moet ge niet ineens weggaan. Ik heb ook te Leiden mijn graad verkregen.' En daarop begon hij enige herinneringen uit zijn studententijd op te halen.

'Het is de aangenaamste tijd van 't leven, zegt men wel,' zeide hij ten slotte, 'maar zo ondankbaar ben ik niet jegens mijn overleden vrouw en lieve dochter, dat ik dat toestem. En daarenboven, het doet nog meer goed zich in de wereld een Man te gevoelen, dan een Student. Ik hoop dat gij het ondervinden zult.'

Na nog enige algemene gesprekken, waar ook de jonkvrouw deel aan nam, verliet ik deze woning, die mij als een verblijfplaats van zielsrust, verstand, en deugd was voorgekomen, vol dankbaarheid aan mijn gesternte dat mij, in zo weinige dagen onder zo verscheidene daken, en met zovele lieve en goede mensen in aanraking gebracht had, om mij in de overtuiging te versterken, dat beminnelijkheid en voortreffelijke deugden niet het bijzonder eigendom van bepaalde standen der maatschappij zijn, maar aan alle gelijkelijk kunnen toebehoren; terwijl ongetwijfeld die mens het gelukkigst is, die terdege weet wat en wie hij is, wat hij vermag, en wat hij wil, zonder zijn heil te zoeken in hetgeen buiten zijn bereik ligt, zich verzekerd houdende, dat hij in het geruste midden van zijn kring ruim zo veilig is als aan de zo kwetsbare omtrek.

Mijn kleine rol was afgespeeld, mijn werk riep mij, en ik kondigde mijn vertrek aan. Drie dagen later werd ik weder wakker op mijn kamer in de Sleutelstad, en tuurde ik in mijn hoekspiegeltje om te zien of de Breestraat nog breed was.

Maar nu zullen diegene mijner lezers, die het geduld gehad hebben deze taferelen te volgen, niet willen dat ik de pen nederleg, voor ik nog ten minste iets vermeld heb omtrent het verdere levenslot der opgevoerde personen. Ik durf zeggen dat ik niet behoor tot de schrijvers, die er een genoegen in scheppen, hun lezers met teleurstellingen te plagen. Dit is onbehoorlijk, en schijnt mij toe met de beleefdheid te strijden, die de auteur in dubbele mate betaamt. Daarom zal ik pogen aan deze natuurlijke wens zoveel mogelijk te voldoen.

Henriëtte Kegge is in het verleden jaar gehuwd met een kapitein der rijdende artillerie, die zij, vrees ik, een weinigje op het uiterlijk genomen heeft, maar die gelukkig blijkt een zeer verstandig man te zijn, die haar karakter uitmuntend weet te vatten en te leiden, aan haar verstand en gaven een goede richting te geven, en zelfs een zeer gunstige invloed geoefend heeft op de houding der gehele familie, mijnheer niet uitgezonderd, die er tegenwoordig veel minder op uit is de grote hanzen en adellijke heren naar de kroon te steken, ze in het geheel niet meer benijdt, en daardoor meer en meer bij hen in aanzien komt.

Mevrouw is, naar ik hoor, nog altijd dezelfde weinig sprekende en weinig bewegelijke dame; alleen heeft het sterven van een harer twee lieveligen haar enige bange dagen gekost. Ik ben zo gelukkig niet, mijn lezers te kunnen mededelen of het Azor geweest is of Mimi.

De heer Van der Hoogen heeft zich in het beheer van zekere aan zijn verantwoording toebetrouwde gelden zo weinig charmant gedragen, dat hij het raadzaam heeft geacht op een goede morgen zijn hotel in de beddenwinkel voor goed te verlaten, tot niemands spijt dan van de beddenmaker en zijn eegade, die een halfjaar kamerhuur en een aardig sommetje aan verschotten aan ZEd. te kort kwamen.

De ZOETE INVAL is nog altijd een degelijke koekwinkel, en tegen St. Nicolaas-avond zijn er nog immer prettige verguldpartijen. Saartje is de verloofde van een hups jong mens, die een niet onbelangrijke zaak in manufacturen drijft. Ik recommandeer haar toekomstige winkel aan het schone geslacht. Het zal een lust zijn bij haar te kopen.

Suzette Noiret werd, onder de titel van kamenier, een zeer bevoorrecht persoon bij de freule Constance. De Maete, door de baron in bijzondere bescherming genomen, is zeer spoedig ter secretarie opgeklommen en bekleedt nu de Post van de heer Bout, die aan de gevolgen van zijn ongeregelde levenswijze is overleden. Hij is de gelukkige echtgenoot van de mooie Suzette, en ik heb een brief van de jonge lieden, waarin zij zich veel inbeelden van 'verplichtingen aan de heer Hildebrand'.

De baron leeft nog steeds met zijn dochter in dezelfde kalme en liefelijke stemming. Zij beide stichten zo veel nut en doen zo veel goed als zij kunnen; en de freule gaat met een hart vol liefde de tijd tegemoet, waarin de heer Van Nagel, die al zachtjes aan vrij oud begint te worden, haar hulp nog meer zal behoeven.

En de grootmoeder?... is niet meer onder de levenden. Volgens haar uiterste wil is zij op het kerkhof bij de Marepoort te Leiden, in het graf, waarin ook haar lieveling rust, bijgezet. Haar hond heeft haar niet lang overleefd.

En ik ontving uit haar naam een pakje, waarin het ringetje met de zakdoek, en in het Engels deze woorden:

Gedenk aan de lieve Wilitam en aan zijn
Grootmoeder,
E. Marrison'