Couperus/De ode/X

Uit Wikisource
Hoofdstuk IX De ode door Louis Couperus

Hoofdstuk X

Hoofdstuk XI

X

Maar het schoonste van dien zonnedag was zeker in het volrijpe uur van zwaar goud neêr zijgend middaglicht te zien voor Kallirhoë en voor de duizenden, die haar omringden, den Worstelwedstrijd, daar ter zelfder plaatse gestreden. Want zoo als de vijf worstelaars, beurt om beurt, de een tegen den ander, op zouden worstelen, - zoo naakt als zij eerst, dien morgen, verschenen waren ten wedloop - zonder helm, koperbeslagen handschoenen, zonder diskos, zonder springstok - zoo en niet anders hadden goden geworsteld en half-goden, toen zij nog de aarde van Hellas betraden. Kallirhoë, hare plaats niet afgestaan - gebleven zij daar de lange pauze, die den athleten gegund werd voór den Worstelwedstrijd, die het Penthatlon besliste en besloot - zag op nieuw de vijf: gezalfd, gekneden, stonden zij prachtig, in het zware goud van de nog nauwelijks schuinende zon, en scheen hunne nobele jeugd ter nauwer nood zich te heugen van loopen en werpen en springen, van Vuistgevecht zelfs niet, schenen zij te verschijnen voor het eerst dien dag en mocht in de zielen van vier hunner wellicht weifelen de eerste opgewektheid, omdat zij geen overwinnaar van Vijfstrijd meer konden zijn, hun glimlach verborg den spijt en zij zouden hunne geboortesteden en familiestammen toch eeren met te worstelen nog, te worstelen dezen Olympiade-dat, zó geweldig nog, als zij vermochten. En het eerste paar greep elkander aan en om de heroën-worsteling, om die wisselende schoonheid van forsch kronkelende lichaamslijnen, van godenlijven, bleef, als een ronde golf rondom, het rhytme! Wat was het schoon, wat was het zuivere schoonheid, alle die standen en grepen, alle die wisselende beeldgroepen, die de worsteling zelve bootste de een na de andere! Wat was het schoon, wat was het zuivere schoonheid, de tweede strijd, de derde, toen der overwinnaars onderling: wat was het zuivere schoonheid, toen opkwam de Oligethide, Xenofon van Korinthe! Die reeds gezegevierd had in den loop, in den worp, in den sprong, in den vuistzwaai! Als een jonge Olympiër zèlve, zoon der goden, zagen hem Hellas' duizenden, zag hem Kallirhoë den overwinnaar der drie reeds roemvol gelegde worstelaars aangrijpen. En zijn godenglimlach bleef; zijn rug wrong nauwlijks glimmend en niet meer dan glanst gepolijst marmer; der armen spierbundels spanden, ontspanden, der dijen spierbundels strekten, ontstrekten, het geheele lichaam rekte en veranderde telkens van breed uitbeeldende schoonheid, over, onder, boven het mede beeldende lichaam des nobelen tegenstanders; de ademen hijgden, ook die der duizenden, ook van die ééne vrouw, Kallirhoë ... toen, met de inspanning, die oppermachtig bleek, Xenofon wentelde het breede lichaam van Argekesilas op beide schouders en hij zelve, onwrikbaar nu, over hem heen boog, verwinnaar ...

En zijn naam, in de glorie van zonneschijn-goud, omhoog jubelde, nog vóor de Hellanodiken, nog vóór de herauten hadden gegalmd:

- Xenofon van Korinthe!