De Génestet/Biblia

Uit Wikisource
De engel bij het graf De dichtwerken van P.A. de Génestet (1877) door P.A. de Génestet

Biblia

Neen
Uitgegeven in Amsterdam door Gebroeders Kraay.

[ 250 ]

BIBLIA.



Niet uit den Hemel, neen, is ze gevallen,
Feillooze Letter door de Almacht gegrift,
Doch naar des Vaders Huis dringt zij ons allen,
De eenige, heerlijke, heilige Schrift!

Niet uit de wolken, neen, ruischten of ruischen
Godlijke stemmen ooit menschen in ’t oor,
Doch hoort mijn ziele Gods stem in uw bruisen
Heilige harpen van ’t Godgewijd koor!

Doch heeft ons harte Zijn waarheid vernomen,
Zuiver en trouw, onbedrieglijk van toon,
Diep uit de borst der verkorene vromen,
Klaar uit de ziel van den heiligen Zoon.

God in de menschhejd de menschheid verlichtend,
Leidend, besturend met woorden en daên,
Troostend, verzoenend en reddend en richtend,
God spreekt ons toe uit de heilige blaën!

God in de menschheid – o peinzende luistert!
Menschljken vorm draagt het eeuwige Woord.
’t Menschljke vaak door het Godljke fluistert,
’t Godljke bruist door het menschljk akkoord.

God in de menschheid – o kent Zijn gedachte,
Klaarder en klaarder verneemt Zijne stem!
Zoekende kindren van ’s Vaders geslachte,
Hoort in uw hart, in de Schriften, hoort Hem.

Hier wordt in de’ akker de Parel gevonden,
Die ons de borst van verrukking doet slaan –
Hier ligt uw Heiland .... „in doeken gewonden,”
Doch bidt gij Hém, niet de windselen, aan.

[ 251 ]
Neen, voor de Letter niet buigen we als knechten –
’t Vreezende, domme, ’t afgodische hoofd,
Moedig, ootmoedig, naar heilige rechten,
Zoek hier het leven de ziel, die gelooft!

’t Hart, in de geestdrift der Waarheid ontstoken,
Kwijnde, zijn geestlooze aanbiddinge moe,
Eerst waar de albasteren flesch was gebroken,
Stroomden de geuren des Levens ons toe.

Eerst waar mijn ziel uit de vaten van aarde
De eenige, heerlijke, heilige Schrift.
’t Hemelsche goud had erkend en gezift,
Daar voor mijn ziel kreeg ze leven en waarde,

’t Boek der Voorzienigheid zal ik u eeren,
Schat in de menschheid door de Almacht gelegd!
Gij blijft hen raden en troosten en leeren,
Die u doorvorschen getrouw en oprecht.

Op uw Beloften, daar God in ons harte
Amen toe fluistert, genadig en goed,
Steune mijn ziel in haar rouw en haar smarte,
Ruste mijn hoofd eens met vredigen moed.

Ruischt om mij heen in de sombre valleien,
Woorden des levens t en licht op mijn spoor –
’t Noodende Lied van Gods engelenreien
Klonk me uit de wolke niet beter in ’t oor.

 1857.