Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/255

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Neen, voor de Letter niet buigen we als knechten –
’t Vreezende, domme, ’t afgodische hoofd,
Moedig, ootmoedig, naar heilige rechten,
Zoek hier het leven de ziel, die gelooft!

’t Hart, in de geestdrift der Waarheid ontstoken,
Kwijnde, zijn geestlooze aanbiddinge moe,
Eerst waar de albasteren flesch was gebroken,
Stroomden de geuren des Levens ons toe.

Eerst waar mijn ziel uit de vaten van aarde
De eenige, heerlijke, heilige Schrift.
’t Hemelsche goud had erkend en gezift,
Daar voor mijn ziel kreeg ze leven en waarde,

’t Boek der Voorzienigheid zal ik u eeren,
Schat in de menschheid door de Almacht gelegd!
Gij blijft hen raden en troosten en leeren,
Die u doorvorschen getrouw en oprecht.

Op uw Beloften, daar God in ons harte
Amen toe fluistert, genadig en goed,
Steune mijn ziel in haar rouw en haar smarte,
Ruste mijn hoofd eens met vredigen moed.

Ruischt om mij heen in de sombre valleien,
Woorden des levens t en licht op mijn spoor –
’t Noodende Lied van Gods engelenreien
Klonk me uit de wolke niet beter in ’t oor.

1857.



 

NEEN



Gelukkig hij en Vrij en vroed,
  Die neen durft zeggen, neen,
Dat bondig woord, vol mannenmoed,
   Tot iedereen.