De Génestet/De avondzon
Uiterlijk
← Zachtheid | De dichtwerken van P.A. de Génestet (1877) door P.A. de Génestet | Album → |
Uitgegeven in Amsterdam door Gebroeders Kraay. |
DE AVONDZON[1]
Ja, in God is mijn kracht,
Sprak hij innig en zacht, –
Maar ik voel dat mijn leven zal renten ;
Meer dan zilver en goud
Hebt ge uw dienstknecht vertrouwd,
O genadige Heer der talenten!
Sprak hij innig en zacht, –
Maar ik voel dat mijn leven zal renten ;
Meer dan zilver en goud
Hebt ge uw dienstknecht vertrouwd,
O genadige Heer der talenten!
’k Heb naar kennis gedorst,
Zij verscheurde mijn borst;
Trouwe liefde genas mijne wonden;
’k Heb den prijs en – de ellend
Onzer kennis gekend,
Maar den weg en de waarheid gevonden.
[ 165 ]Zij verscheurde mijn borst;
Trouwe liefde genas mijne wonden;
’k Heb den prijs en – de ellend
Onzer kennis gekend,
Maar den weg en de waarheid gevonden.
Zijn mijn kaken verbloeid,
Is mijn voorhoofd vermoeid –
Ik geloof, ik ben jong, ik mag werken;
En de lucht die mij wacht,
Schenk mijn lichaam weer kracht!
Ik genees, als ik andren mag sterken!
Is mijn voorhoofd vermoeid –
Ik geloof, ik ben jong, ik mag werken;
En de lucht die mij wacht,
Schenk mijn lichaam weer kracht!
Ik genees, als ik andren mag sterken!
Schenk mij, Heere, geduld!
Want mijn geest is vervuld
Van mijn plannen, die bloeien en rijpen,
O het leven is schoon
Voor wie dingt naar de kroon,
Die de hand van den Christen mag grijpen.
Want mijn geest is vervuld
Van mijn plannen, die bloeien en rijpen,
O het leven is schoon
Voor wie dingt naar de kroon,
Die de hand van den Christen mag grijpen.
En zijn vriendelijk oog
Staarde biddend omhoog,
En hij schudde het hoofd in gedachten:
’k Heb geen kleinen geleerd,
’k Heb geen zondaar bekeerd,
Nog geen lijder getroost: laat mij wachten.
Staarde biddend omhoog,
En hij schudde het hoofd in gedachten:
’k Heb geen kleinen geleerd,
’k Heb geen zondaar bekeerd,
Nog geen lijder getroost: laat mij wachten.
Ik heb lust in mijn lot,
Ik heb rust in mijn God,
En mijn strijdlust is: vrede des Heeren!
Hoor! de westewind suist,
En het korenveld ruischt ....
Dat is Hij, die de oogst zal vermeeren.
Ik heb rust in mijn God,
En mijn strijdlust is: vrede des Heeren!
Hoor! de westewind suist,
En het korenveld ruischt ....
Dat is Hij, die de oogst zal vermeeren.
Leid mij zachtkens naar huis,
In den dienst van uw kruis,
Dien mijn ziel zich zoo lieflijk gedacht heeft!
Dat ik werkend bezwijk’
Als een knecht van uw rijk,
Die zijn dagwerk geloovig volbracht heeft ....
In den dienst van uw kruis,
Dien mijn ziel zich zoo lieflijk gedacht heeft!
Dat ik werkend bezwijk’
Als een knecht van uw rijk,
Die zijn dagwerk geloovig volbracht heeft ....
En ik hoorde hem aan,
Met een lach en een traan:
’k Had de zon nooit zoo plechtig zien dalen:
En dat bleeke gezicht
Werd zoo sprekend verlicht,
Door haar laatste, haar stervende stralen.
Met een lach en een traan:
’k Had de zon nooit zoo plechtig zien dalen:
En dat bleeke gezicht
Werd zoo sprekend verlicht,
Door haar laatste, haar stervende stralen.
1850.
- ↑ Mocht iemand nieuwegierig zijn naar of belang stellen in den oorsprong van dit versje, die leze in „Proza en Poëzy” van Abraham des Amorie van der Hoeven Jr., de „Herinnering,” door Dr. J. J. van Oosterzee, pag. 7. „Nog heugt mij eene stille namiddagsure,” enz.