Pagina:De dichtwerken van P.A. de Génestet.pdf/169

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Zijn mijn kaken verbloeid,
   Is mijn voorhoofd vermoeid –
      Ik geloof, ik ben jong, ik mag werken;
En de lucht die mij wacht,
   Schenk mijn lichaam weer kracht!
      Ik genees, als ik andren mag sterken!

Schenk mij, Heere, geduld!
   Want mijn geest is vervuld
      Van mijn plannen, die bloeien en rijpen,
O het leven is schoon
   Voor wie dingt naar de kroon,
      Die de hand van den Christen mag grijpen.

En zijn vriendelijk oog
   Staarde biddend omhoog,
      En hij schudde het hoofd in gedachten:
’k Heb geen kleinen geleerd,
   ’k Heb geen zondaar bekeerd,
      Nog geen lijder getroost: laat mij wachten.

Ik heb lust in mijn lot,
   Ik heb rust in mijn God,
      En mijn strijdlust is: vrede des Heeren!
Hoor! de westewind suist,
   En het korenveld ruischt ....
      Dat is Hij, die de oogst zal vermeeren.

Leid mij zachtkens naar huis,
   In den dienst van uw kruis,
      Dien mijn ziel zich zoo lieflijk gedacht heeft!
Dat ik werkend bezwijk’
   Als een knecht van uw rijk,
      Die zijn dagwerk geloovig volbracht heeft ....

En ik hoorde hem aan,
   Met een lach en een traan:
      ’k Had de zon nooit zoo plechtig zien dalen:
En dat bleeke gezicht
   Werd zoo sprekend verlicht,
      Door haar laatste, haar stervende stralen.

1850.