Naar inhoud springen

De Génestet/Epikurisch feestgezang

Uit Wikisource
’t Latijnsche school De dichtwerken van P.A. de Génestet (1877) door P.A. de Génestet

UIT HET STUDENTENLEVEN I. Epikurisch feestgezang.

Een liedje aan een jong student
Uitgegeven in Amsterdam door Gebroeders Kraay.
[ 109 ]
 

UIT HET STUDENTENLEVEN



I.

EPICURISCH FEESTGEZANG

Ruischende wanden, en schittrende zalen,
Bruisende bekers en ramlende schalen,
[ 110 ]Blinkende toortsen in flonkrend kristal,
Klinkende kelken en jubelgeschal!
Schaatrende buien van lachen en zingen,
Klaatrende stroomen en kurken aan ’t springen;
Spreien van dons voor het uitgerukt lijf,
Reien van vrinden in ’t zalig verblijf!

Blazende wangen en smakkende lippen,
Azende blikken op aadlijke snippen,
Gouden fazanten en druipende kluif,
Oude, gemerkte, gezegende druif!
Heilige schotels van bruine pasteien,
Veilige feestdisch en gladde geleien,
Geuren en fleuren van ’t blinkend festijn,
Keuren van spijzen en kleuren van wijn!

Dappren, valt aan op uw puik–koteletten!
Wappren, als vaandels, de blanke servetten,
Spoedig met bloed van de druiven bemorst,
Moedig vergoten uit weeldrige dorst!
Helden, valt aan op uw walmenden feestdisch!
Melden de resten hoe goed hier de geest is!
Harten en magen, organen en geest,
Tarten tot morgen de drukte van ’t feest!

Vloeie nu ’t feestlied uit kokende longen!
Gloeie de Pudding in vurige tongen!
Krake de Noga en zinke tot puin,
Smake dat gruizel van eetbaar arduin!....
Ruikers en kransen van versche festoenen,
Suikers, vaniljes, oranjen, citroenen,
Adem van frischeid, verkwik ons gemoed,
Wadem een koeltjen in ’t ziedende bloed!

Rompen van taarten en marmeren klippen;
Klompen van ijzen versmelt op de lippen!
Gloeiende dronken aan vriendschap en min,
Vloeiende verzen vol boeiende zin!
Vonklende kelken en ruischende snaren,
Kronklende wolken van fijne sigaren!
[ 111 ]Volop van weelde, van lust en genot....
Dolkop, bedenk u een zaliger lot!

Dampende kruien van ’t weelderig Oosten,
Stampende voeten bij hartelijke toasten!
Buien van geestdrift doorgieren de zaal,
Uien doorkruisen het prachtige maal!
Eere dan, wie bij de feestbokaal rusten,
Eere wie ’t langste den bekerrand kusten,
Eere, wie ’t keurigst en fijnst heeft gesmuld;
Eere, wie ’t kundigst zijn maag heeft gevuld.

1847.