De Génestet/Naar de natuur

Uit Wikisource
Bij Meer-en-Berg De dichtwerken van P.A. de Génestet (1877) door P.A. de Génestet

Naar de natuur

Opwekking
Uitgegeven in Amsterdam door Gebroeders Kraay.
[ 254 ]
 

NAAR DE NATUUR



Ik zie een graf gedolven
Op ’t kerkhof te Bloemendaal;
De lijkbaar staat te wachten
Vlak bij het kerkportaal.

De schooljeugd – het is vakantie,
Iets zeldzaams in de week,
Maar Meester is uitgetogen
In ’t zwart, met een grooten steek –

De schooljeugd – zij vindt haar genoegens
Op ’t kerkhof als overal –
Loopt saam: er wordt begraven,
Dat is een aardig geval!

Zij komen nieuwsgierig, en kijken
En keuvelen met elkaêr;
Zij klimmen op ’t hek van het kerkhof
En duikelen over de baar.

[ 255 ]
Zij peilen den gapenden grafkuil
Met onbezorgden zin.
De een zegt: Het is een diepert:
En de ander: Durf jij er in?

Een derde neemt een vuistvol
Van ’t opgedolven zand,
En laat het als een fonteintje
Weer vloeien uit zijn hand.

Nu gaan ze krijgertje spelen
Rondom het open graf;
Ook ranslen twee vechtersbazen
Elkander eens eventjes af.

Maar Teunis zit met Klaartje
Al op den grafkuilrand,
Naar ’t schijnt, een deuntje te vrijen
Op kinderlijken trant.

Zij spelen – in verwachting
Van ’t geen er komen zal;
Daar wordt er een begraven,
Dat is een aardig geval!

Zij spelen – daar nadert langzaam
De statie het wachtend graf....
Zij steken de hoofden te zamen,
En nemen de petjes af.

 1858.