De Génestet/Uit de kindschheid
Uiterlijk
← Ver van huis | De dichtwerken van P.A. de Génestet (1877) door P.A. de Génestet | De heiden-apostel → |
Uitgegeven in Amsterdam door Gebroeders Kraay. |
UIT DE KINDSHEID
„Ik ben een kind
Van God bemind!”
Was ’t eerste lied dat mij mijn moeder leerde,
Die ik op aard maar kort heb liefgehad:
God nam mij vroeg des levens grootsten schat.
’k Vond sinds een deel van ’t geen mijn hart begeerde,
Doch ook mijn deel van ’s levens diepste smart 1
Ik leed en streed en struikelde en ontbeerde,
In raadslen werd mijn ziel verward
’k Vroeg of een God van liefde ’t Lot regeerde?
[ 289 ]Van God bemind!”
Was ’t eerste lied dat mij mijn moeder leerde,
Die ik op aard maar kort heb liefgehad:
God nam mij vroeg des levens grootsten schat.
’k Vond sinds een deel van ’t geen mijn hart begeerde,
Doch ook mijn deel van ’s levens diepste smart 1
Ik leed en streed en struikelde en ontbeerde,
In raadslen werd mijn ziel verward
’k Vroeg of een God van liefde ’t Lot regeerde?
’t Geloof bezweek, de Twijfel triumfeerde
Mijns ondanks vaak in ’t vruchtloos smachtend hart!
Toch, wat daar in of om mij ook verkeerde,
Nog menigmaal te stille middernacht,
Ruischt op mijn spond, vertroostend, lieflijk, zacht,
Dat eerste lied, dat mij mijn moeder leerde,
En bij dien toon — eens Engels vredegroet —
Daalt Vrede soms in ’t rusteloos gemoed.
Mijns ondanks vaak in ’t vruchtloos smachtend hart!
Toch, wat daar in of om mij ook verkeerde,
Nog menigmaal te stille middernacht,
Ruischt op mijn spond, vertroostend, lieflijk, zacht,
Dat eerste lied, dat mij mijn moeder leerde,
En bij dien toon — eens Engels vredegroet —
Daalt Vrede soms in ’t rusteloos gemoed.
1859.