Naar inhoud springen

De Stijl/Jaargang 5/Nummer 2/Het Neo-Plasticisme (de Nieuwe Beelding) en zijn (hare) realiseering in de muziek

Uit Wikisource
‘Het Neo-Plasticisme (de Nieuwe Beelding) en zijn (hare) realiseering in de muziek’ door P. Mondrian
Afkomstig uit De Stijl, jrg. 5, nr. 2 (februari 1922), p. 17-23. Publiek domein.

[ 17 ]P. MONDRIAN

HET NEO-PLASTICISME (DE NIEUWE BEELDING) EN ZIJN (HARE) REALISEERING IN DE MUZIEK (slot)

Aanvulling tot het artikel „De Bruiteurs Futuristes Italiens en ,het‘ nieuwe in de muziek“. De Stijl, jrg. 4, No. 8 en 9.

Dat het systeem van zulk een gewicht is komt eerst duidelijk uit, als b.v. in muziek, een kunstwerk door een niet-kunstenaar uitgevoerd wordt. Dan ontbreekt de betoovering van het talent, dat elk systeem tot kunst moet maken, en „het systeem“ ontsluiert zich.
Het systeem toont zich ook wanneer gedanst wordt (à la Is. Duncan of Lijstikoff etc.) op concertmuziek. Het natuurlijke van het oude muzieksysteem treedt dan visueel beeldend op. (Deze visueel plastische veruiterlijking van „muziek“ is als een laatste op- of uitleven der oude muziek te beschouwen en is wel de tegenstelling van de moderne dansmuziek der dancings etc., waarin juist „het nieuwe“ zich gaat manifesteeren.) Hoe dan ook, het natuurlijke systeem is domineerend-individueel. Het hangt geheel van den kunstenaar af. Deze heeft een te groote vrijheid in het min of meer-  [ 18 ]verdiepen van het natuurlijke van kleur of klank. Zoo wordt de kunst, reeds door het systeem, noodwendig individueel. Hoe meer echter het systeem „abstract wordt“, hoe meer het reeds door „zich zelf“ spreekt, hoe minder de kunstenaar kan „veranderen“. Is ten slotte, het systeem werkelijk abstract, bedient de kunst zich van universeele beeldingsmiddelen in universeele (d. i. evenwichtige) compositie, dan is het onveranderlijke gewaarborgd en daarmede beelding van het universeele. Dan juist moet echter de zuivere kunstenaarsgave optreden opdat het produkt niet „systeem zonder kunst“ wordt. Tot het „realiseeren tot kunst“ van universeele beeldingsmiddelen in een evenwichtige compositie staan niet de individueele hulpmiddelen ten dienste welke het natuurlijke systeem aanwenden kan. De zuivere intuitie, d. i. het klaar zien,{{sp| beleven van het universeele — als — schoonheid, moet zich rechtstreeks manifesteeren.
Vormvernietiging in beeldingsmiddel en compositie, het vervangen van vorm door een universeel beeldingsmiddel, het scheppen van een evenwichtige compositie, maakt het Neo-Plasticisme tot een werkelijk „nieuw“ systeem. Door het evenwichtige, het zich opheffende in het een zoowel als in het ander wordt de gelijkwaardigheidsbeleving physiekgeest mogelijk en beeldbaar. In de schilderkunst is het beeldingsmiddel de tot bepaaldheid gestelde kleur, in tweeheid van kleur en niet-kleur. In muziek moet het zijn de tot bepaaldheid gestelde klank, in tweeheid van toon en niet-toon. Hetgeen de kleur tot bepaaldheid stelt is: 1e dat zij vlak is, 2e puur (in grondkleur), 3e scherp begrensd is zonderafgesloten“ te zijn. Daartoe wordt zij als rechthoekig kleurvlak gebeeld (een gebogen begrenzing zou afsluiten en ook niet de mogelijkheid van een zich opheffende tweeheid van stand bieden). De rechthoekige stand als beelding van het onveranderlijke is de kern van het beeldingsmiddel: de kracht en het evenwicht der beelding worden daàraan ontleend.
Ook in muziek zal dus gezocht moeten worden naar [ 19 ]reduceering tot het vlakke, pure, scherp-begrensde ..... zooveel het geluid dit dan toelaat. De nieuwe muziek zal zich allereerst bezig houden met een klankvoortbrenging te verkrijgen, die, zooveel dan mogelijk, niet het ronde of geslotene van vorm meer heeft maar het zich tegenstellende rechte en opene beeldt. Dit zal een nieuwe constructie van instrumenten vereischen (zie ook brochure „Le Neo-Plasticisme“). De begrenzing der klank wordt in de klank zelf gevonden (zie vorig artikel). Zij wordt slechts „versterkt“ door een kort afbreken, zooals de lijn de grens der kleur versterkt. Dit afbreken wordt niet tot de „rust“ der oude muziek. De eene klank wordt aanstonds opgevolgd door een andere ..... het werkelijke „andere“ ervan. (Dit kan niet zijn „rust“, want deze „beeldt“ zich niet.) Zooals in de Neo-Plastische schilderkunst de niet-kleur de kleur tegenstaat, zoo zal in de Neo-Plastische muziek de toon door de „niet-toon“ tegengesteld moeten worden. De „niet-toon“ moet „klank“ zijn, maar geen „toon“. Zij moet te vormen zijn uit het geluid (geruisch) dat niet tot toon, maar door het timbre en de wijze van voortbrengen tot de diepste zuiverheid (innerlijkheid) en ook tot bepaaldheid komt. Tot een andere zuiverheid dan de traditioneele harmonie-zuiverheid natuurlijk. Deze „niet-toon“ staat dan tegenover de eveneens gezuiverde „toon“, welke steeds „kleur“ houdt, hoe verdiept ook. Evenals de pure kleur der Neo-Plastische schilderkunst die steeds de uiterlijkheid van kleur behoudt waardoor zij in de tweeheid het uiterlijke element is. Het nieuwe element in de muziek, de „niet-toon“, zal een geluid zijn dat de oude „rust“ vervangt en in zoover hiermede homogeen zijn, dat zij als het innerlijke element optreedt.
Beide, toon en niet-toon, treden in grondtonen en grond-niet tonen op, evenals de kleur en de niet-kleur in de Neo-Plastische schilderkunst.
De praktijk zal het aantal moeten bepalen: waarschijnlijk drie tonen en drie niet-tonen (overeenkomstig de schilderkunst). [ 20 ]
Tonen en niet-tonen worden ingesteld in duur en kracht (onveranderlijk, op het electrisch werkend apparaat) volgens een compositie van evenwichtige verhouding. (Door deze moet het universeele beeldingsmiddel „universeel“ optreden. Opdat het weder geen „vorm“ aanneemt in de veelheid moet het „opgeheven“ worden, waartoe de genoemde tweeheid in het beeldingsmiddel noodig is).
Deze compositie wordt door den kunstenaar gevonden, evenals het de kunstenaar is, die de leiding bij het construeeren van de beeldingsmiddelen zal hebben. Zijn intuitie moet hem de Neo-Plastische wetten op de juiste wijze doen toepassen. Hij „zoekt“ maar copieert niet de schilderkunstige compositie. Door b. v. op nieuw doen hooren van reeds gegeven klanken, in andere verhouding; door daàr waar het noodig is een beeld terug te roepen, enz, zal het gering aantal geluiden de rijkdom en volheid van het Neo-Plastisch schilderij met zijn enkelvondige kleuren kunnen uitbeelden. Zoo zal de compositie, hoewel kort, voldoende duren om het opnemen van een vast beeld mogelijk te maken. Ook bij het zien van het Neo-Plastisch schilderij constateert men voortdurend verhoudingen; na den totaalindruk gaat het oog van vlak tot zijn tegenoverstellingen, van tegenoverstellingen tot vlak. Zoo ontstaat geen herhaling maar telkens nieuwe verhouding waardoor de totaalindruk zich in ons fixeert.
Het gelijkwaardige, het zich opheffende van het een en het ander in de compositie houdt in, dat (evenals in de schilderkunst de vlakken) de vlakke klanken niet gelijksoortig tegenover elkander staan. Een geweldige klank kan tegengesteld zijn door een betrekkelijk gering geluid, dat geheel anders is. Zoò is het onmogelijk dat vaagheid of eentonigheid ontstaat. De theoretisch wellicht te dor schijnende tweeheid paart zich telkens tot een eenheid, die zich weder verliest in het geheel. Door compositie en beeldingsmiddel is een ander dan het natuurlijke rythme in uitdrukking gelijkstaande met dat der Neo-Plastische schilderkunst. Evenals in deze, zal [ 21 ]het de zware taak van den kunstenaar zijn ook tegen dit rythme het onveranderlijke te doen opwegen. Want het rythme is in Neo-Plastische kunst het uiterlijke element in de compositie, zooals de kleur en de toon dit in het beeldingsmiddel zijn (zie boven). Het is de representatie van het individueele, hoe verinnerlijkt ook.
Dat de strakke tweeheid „als maat“ niet voldoende is om kunst te maken, hooren we in de moderne dansmuziek: Shimmy, Foxtrots, Tango. (Ook in de Shimmy als dans is de tegenstellende tweeheid, hak-teen, echter hoogst merkwaardig, als ook de snelheid in maat.) Hoewel in deze de nieuwe tijdgeest zich reeds begint te manifesteeren blijft zij, ook door de uiterlijkheid van „de maat“, min of meer banaal. Wanneer de tweeheid als drieheid of vierheid geaccentueerd wordt, of als ook „melodie“ intreedt, wordt het banale aanmerkeiijk vergroot. De accentueering „verindividualiseert“ niettegenstaande zij in de veelheid, weder eenigszins opgeheven wordt door tegenstelling. Zij houdt vast op een punt: begrenst. Interessant is het, ook weder in de moderne dans op te merken hoe cultuur door het individueele heen het universeele benadert; hoe het individueele, juist door zich te realiseeren, zich te niet doet. Zoo werden figuren als de „corté“ in de tango aanvankelijk zeer geaccentueerd (corté double) terwijl heden de accentueering bijna vervalt, de figuren snel op elkander volgen zoodat het eène het andere direct opheft. In de moderne dansmuziek is evenwel de tweeheid niet „tegendeelig“, al hooren we door de jazzband soms geluiden die de „harmonieuzen“ toon min of meer tegenstaan door timbre en aanslag en duidelijk aantonen dat een „niet-toon“ te construeeren mogelijk is.
Ook de plaats waar de Neo-Plastische muziek uitgevoerd zal worden zal aan nieuwe eischen moeten voldoen. Zij zal geheel anders zijn dan de traditioneele „concertzaal“. Voor gebouw en zaal bestaan verschillende mogelijkheden. Het een zal na het ander moeten [ 22 ]komen. Indien het gebouw nog niet geheel volgens Neo- Plastisch inzicht gemaakt kan worden, kan het althans zooveel mogelijk aan de nieuwe eischen beantwoorden. Op daartoe geschikte plaatsen kan dan het Neo-Plastisch schilderij hetgeen in het gebouw zelf ontbreekt op andere wijze manifesteeren. Het zal de behoefte aan „volledige schoonheid“ bevredigen, afgescheiden van het gebouw want als decoratief treedt het niet op. De zaal zal, als promenoire, het komen en gaan, hooren en zien moeten mogelijk maken; zitplaatsen moeten bezet en verlaten kunnen worden zonder stoornis te veroorzaken. Het electrisch muziekaparaat zal onzichtbaar opgesteld zijn, daàr, waar de praktijk het noodig zal bevinden. De zaal zal wat accoustiek betreft moeten medewerken met den nieuwen eisch der klank.
Kortom, zij zal geen theaterzaal of kerk meer zijn, maar een open, frissche ruimteoverdekking die aan alle nieuwe eischen van schoonheid en nut, van materie en geest, voldoet. Geen personeel dat de plaatsen aanwijst of bedient in de pauze; een automatisch buffet of nog beter, in ’t geheel geen buffet. Want het gebouw kan verlaten worden, zonder dat men iets verzuimt. De composities toch kunnen van tijd tot tijd op nieuw en op dezelfde wijze ten gehore gebracht worden, zooals thans in onze cinemas dezelfde film op vaste uren vertoont wordt. De tusschenpozen kunnen lang zijn; blijft men, zoo wordt de leegte gevuld door het Neo-Plastische schilderij dat, indien de techniek dat gaat veroorloven, ook als lichtbeeld kan verschijnen. Dan ook voor kunstenaars en organisateur geen noodzaak meer zich uit te putten in het zoeken naar eindelooze afwisseling in het programma, naar telkens „iets nieuws“ geen zucht.

Beeldt de Neo-Plastische schilderkunst en muziek beiden hetzelfde op andere wijze, een kunst wordt mogelijk tusschen schilderkunst en muziek in. Zij zal schilderkunst zijn, omdat zij door kleur en niet-kleur beeldt, maar omdat deze in tijd optreden en niet in ruimte, zal [ 23 ]zij de muziek naderen. Daar ruimte en tijd slechts verschillende uitingen van het eene zelfde zijn, is voor het Neo-Plastisch begrip muziek plastiek (ruimtebeelding) en plastiek mogelijk in tijd. Enkel rechthoekige vlakken in kleur en niet-kleur zouden afzonderlijk, het eene na het andere, als lichtbeeld geprojecteerd kunnen worden. Deze vlakken en de compositie ervan zullen niet van het Neo-Plastisch schilderij zoo maar overgenomen kunnen worden daar (evenals in muziek) bij beelding „in tijd“ andere eischen zich voordoen. Door een ander gebruik van het beeldingsmiddel en door een andere compositie moet een zelfde schoonheidsbeeld ontstaan. Tot het op deze wijze opnemen van een abstract schoonheidsbeeld hoort echter wellicht een ontwikkeling in abstracte beleving nòg grooter dan de Neo-Plastische schilderkunst en muziek vereischen: het inderdaad eèn zijn van physiekgeest.

Paris, Jan. 22.

Overige vindplaatsen[bewerken]

  • Ad Petersen (redactie; 1968) De Stijl [deel] 2. 1921_1932. Complete Reprint 1968, Amsterdam: Athenaeum, Den Haag: Bert Bakker, Amsterdam: Polak & Van Gennep, p. 171-174.