De Telegraaf/Jaargang 5/Nummer 1810/Avond-editie/Wetenschappen

Uit Wikisource
‘Wetenschappen. Voordracht van mevr. E. van Calcar’ door een anonieme schrijver
Afkomstig uit De Telegraaf, woensdag 15 december 1897, Avond-editie, [Eerste blad], [p. 2-3]. Publiek domein.
[ Eerste blad, 2 ]

Wetenschapen.

Voordracht van mevr. E. van Calcar.

 In aansluiting aan hare lezing over het geestelijk zien, behandelde mevr. Elise van Calcar Zondag l.l., in een voordracht in het „Keizershof“ te ’s-Gravenhage, het geestelijk hooren. Wij ontvingen hiervan onderstaand verslag:
 Om de voorbeelden daarvan uit eene ook voor het grootere publiek toegankelijke bron te putten, wees spreekster op het veelvuldig voorkomen van hoorend mediumschap in den Bijbel. Reeds in het Paradijsverhaal komt de voorstelling er van duidelijk uit, maar ook aan de gevallen menschheid onttrekt de Godheid niet de gave om de stem van bovenaardsche wezens te vernemen. [ Eerste blad, 3 ]
 En niet slechts de verhevene personen van de gewijde verhalen, maar ook de alledaagsche, tot den plat-realiatischen onsympathieken Laban toe, geven gehoor aan de vermaningen van Jaweh en zijne Engelen. De godsstem beheerscht zoowel het particuliere als het publieke leven der oude Israëlieten; op haar berust de rechtspraak, op haar de wetgeving.
 Door haar leeft het profetisme dat de eenheid en de eigenaardigheid van het volk heeft bewaard. Ook in de dagen der Maccabeeën verstomde zij niet en luider dan ooit verheft zij zich in den veel bewogen tijd, die getuige is van de opkomst van het Christendom.
 De vraag is nu: Hoe moeten wij, die niet meer de naëve wereldbeschouwing der oude volkeren hebben, ons daartegenover stellen?
 Welke van de hedendaagsche opvattingen zal ons kunnen voldoen? Wij erkennen niet met den Calvinist in bovengenoemde stem de stem van het absolute wezen zelf – wij schrijven niet, als de rationist, de geheele voorstelling aan opzettelijk bedrog, en niet, als de materialist, aan zinsbegoocheling toe.
 Wij, beoefenaars der zoogenaamde occultische wetenschap, kanten ons niet tegen andere wetenschappen; wij betwisten niet de waarde der genetisch-kritische methode; wij sluiten ons oog niet voor de verheven symboliek, die de leerstukken der Christelijke kerk doordringt, maar boven alles houden wij ons aan feiten en aan de resultaten van nauwkeurige waarnemingen.
 En wanneer wij ons nu niet alleen in de studie der gewijde geschiedenis, maar in die der geschiedenis in ’t algemeen verdiepen, wanneer wij onze aandacht vestigen op de orakels der oudheid, op het demonium van Socrates, op de heiligen, op de visionairen onder de Waldenzen en Camisards en eindelijk op de feiten, die tijdens de laatste vijftig jaren zich bebben voorgedaan; wanneer wij dan telkens en telkens weer op occultistische phenomenen stuiten, dan vragen wij of men hierin kan volstaan met de oppervlakkige uitlegging, die ook nu nog maar al te vaak van dit alles gegeven wordt? Of wij van absurditeit zijn te beschuldigen, wanneer wij in dezen de inwerking van bovenmenschelijke machten niet uitsluiten, wier bestaan immers à priori niet kan worden geloochend.
 Daarna ging mevrouw Van Calcar over tot de bespreking van het geestelijke zintuig, vergeleek dit met het lichamelijke en kwam tot de slotsom dat tusschen beide rapport bestaat en dat beide aan de wet der ontwikkeling zijn onderworpen. Het psychische zintuig onderscheidt evengoed de nuances der verschillende klanken als het lichamelijke en moet evenzeer zich door langdurige oefening bekwamen.
 Dit gaf spreekster aanleiding kortelijk hare traducianistische opvatting aangaande het ontstaan der ziel toe te lichten. Er is evengoed een transcendentaal als een somatisch atavisme denkbaar. De zienswijze der Westersche theosophen als van Swedenborg Oëtinger, Oberlin en Davis onderscheidt zich in dit punt boven die der Oostersche door haar eenvoud en soberheid.
 Van genoemde zieners verhaalde mevrouw Van Calcar het een en ander, waaruit bleek, hoe bij hen het geestelijk hooren evenzeer als het geestelijk zien harmonisch ontwikkeld was. Ten slotte wees zij nog op den machtigen invloed der toonkunst, die niet alleen in staat is het ruwe gemoed en het zieke gestel te verkwikken, maar die ook in het medium de geestelijke vatbaarheden doet ontsluiten en de gemeenschap tusschen de zienlijke en onzienlijke wereld bevordert.