De Tijd/Jaargang 86/Nummer 25690/Ochtendblad/Het oudste Cultuurgewest van Nederland

Uit Wikisource
Het oudste Cultuurgewest van Nederland
Auteur(s) Anoniem
Datum Zaterdag 18 oktober 1930
Titel Het oudste Cultuurgewest van Nederland
Krant De Tijd
Jg, nr 86, 25690
Editie, pg Ochtendblad, tweede blad, 6-7
Opmerkingen Petrus Josephus Maria van Gils vermeld als P.J.M. van Gils, Servaas van Maastricht als Servatius, Aldeneik als Aldeneyk
Brontaal Nederlands
Bron kranten.delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

[6]


[...]


Het oudste Cultuurgewest van Nederland

      De excursie door Limburg was niet uitsluitend gewijd aan stoffelijke belangen. Het Comité is er in geslaagd waardeering voor het schoone te paren aan propaganda voor het nuttige. Zoo werd de zeereerw. heer dr. P. J. M. van Gils uitgenoodigd een rede te houden over: „Limburg als oudste cultuur-gewest van Nederland“. Wij laten een samenvatting van die rede hier volgen. Dr. van Gils heeft het hierbij echter niet gelaten. Van het begin tot het einde heeft de kenner van Limburg’s geschiedenis de genoodigden op hun tocht vergezeld, steeds bereid allerlei inlichtingen te geven over het schoone en merkwaardige, dat deze aan monumenten zoo rijke provincie te zien geeft. De gasten waren hun vriendelijken en bekwamen gids zeer dankbaar.

De christianiseering.

      De gegevens over de oudste cultuurtoestanden van onze provincie – aldus dr. van Gils – reiken terug tot in den vóórhistorischen tijd. Op tal van plaatsen in Limburg – o.a. te Rijckholt – zijn voorwerpen opgedolven, die dateeren uit de steen- en bronsperioden. Ook voor het vroeg-historische tijdvak der Romeinsche overheersching zijn wij gedeeltelijk aangewezen op gegevens, door opgravingen verstrekt. In eerste eeuwen na Christus bestond er in Limburg een Romeinsche cultuur. Maastricht en ook Heerlen – het Coriovallum der Romeinen – zijn oude Romeinsche steden. Deze cultuur bleef beperkt tot het Zuiden van Nederland, daar de Rijn de Noordelijke grens vormde van het Romeinsche wereldrijk. Vooral in het Maasdal vond men Romeinsche nederzettingen, zooals o.a. Stein bewijst.
      Reeds in de tweede helft van de vierde eeuw werd Maastricht bisschopstad, nadat de H. Servatius zijn zetel van Tongeren hierheen verplaatst had. Van Maastricht uit werd nu Limburg gekerstend. Helaas! deze Christen-ge-


Dr. P. J. M. van Gils.


meenten werden vernietigd door de komst van woeste heidensche volksstammen.
      Na de volksverhuizing werd de christianiseering van Limburg weer met kracht ter hand genomen en veel vroeger dan in het Noorden van het land bloeide hier een rijk Christelijk leven. Toen omstreeks 700 in Noord-Nederland met het missiewerk een aanvang gemaakt werd, was Limburg voor een groot deel Christen. Reeds werden er in dien tijd te Aldeneyk en te Susteren vrouwenkloosters gesticht. In dat van Aldeneyk schreven de H.H. Harlindis en Rellndis een Evangelarium, het oudste ons bekende in Nederland geschreven boek.

Susteren.

      Het klooster Susteren, aan de beek de Suëstra gelegen, werd gesticht door den H. Willibrordus, waarschijnlijk kort na de oprichting der St. Maartenskerk te Utrecht. De hofmeier Pepijn van Herstal en zijn gemalin Plectrudis begiftigden het met een landgoed, dat zij in het dorp Susteren bezaten. Beroemde personen zochten meermalen huisvesting binnen de muren van het Limburgsche klooster. De H. Gregorius, bisschop van Utrecht, vertoefde er gaarne; hij werd er in 776 begraven. Ook zijn neef en opvolger, de H. Albericus, vond er zijn laatste ruststede. Nog worden de relikwieën dezer Heiligen in de St. Salvatorskerk te Susteren vereerd. Ook koning Swentibold van Lotharingen werd er in 900 begraven en zijn dochters Benedicta en Cecilia volgden elkander in dit klooster als abdis op.

Het stift van Thorn.

      Een beroemde geestelijke stichting in ons Limburgsche land is het stift van Thorn. De monumentale kerk getuigt van den kunstzin onzer voorouders. De abdis was tevens rijksvorstin; zij verscheen op den Duitschen rijksdag en op de Westfaalsche kreitsdagen. Deze abdij, aanvankelijk een Benedictinessenklooster, later een stift voor adelijke kanunnikessen werd in 992 gesticht door gravin Hilsundis van Streyen op haar vrijgoed te Thorn, met medewerking van haar gemaal, graaf Ansfried van Teisterbant, den lateren bisschop van Utrecht. Een goed stuk van Noord-Brabant en Zuid-Holland behoorden eens aan Thorn.

Rolduc.

      Een rijk historisch verleden heeft de oude abdij Roda, het tegenwoordige Rolduc. De „Annales Rodenses”, welke tot 1104 teruggaan, zijn niet slechts de voornaamste bron voor onze kennis van de stichting en ontwikkeling der abdij, maar door hun rijkdom aan historische gegevens tevens zeer belangrijk voor den beoefenaar onzer middeleeuwsche vaderlandsche geschiedenis. Naast de Annales Rodenses bezitten wij den Catalogus Rodensis, een hoogst merkwaardige boekenlijst uit het begin der dertiende eeuw. Van zoo oude dagen hebben wij alleen nog den Kataloog der boekerij van Egmond. Rolduc heeft op Egmond voor, dat het den cultuurtoestand van het oogenblik aangeeft; de Egmondsche lijst – XVIe eeuw is uit meerdere lijsten van verschilende tijden samengesteld.
      Uit mijnbouwkundig oogpunt is het vermeldenswaard, dat de Annales Rodenses het oudste getuigenis opleveren van steenkolenontginningen op het vasteland van Europa. Onder anno 1113 wordt gezegd van een stuk land in de buurt van Rolduc: „Dit land...... ligt tusschen Kalkulen” enz. „Kulen” „kuil” heeft bij de huidige bevolking nog de beteekenis van mijn of kolenmijn. Een aardige beschrijving van de ontdekking van steenkolen wordt nog gegeven in de Annales S. Jacobi Leodiensis onder anno 1195: „In dit jaar is allerbeste zwarte aarde voor het aanmaken van den haard op veel plaatsen in Hespengouw gevonden.” De Annales Egmundani spreken anno 1126 van turf te Furnes: „Pekaarde, die men turf noemt en als droog hout brandt”. Merkwaardig is dat de oude abdij van Rolduc in haar oorsprong met de steenkolenmijnen verbonden was en ook in haar einde! De laatste abt van Rolduc – bij de opheffing der abdij in 1797 – was de mijningenieur Chaineux, die voor dien tijd ontzaglijke mijnwerken liet aanleggen: de tegenwoordige Domaniale Kolenmijn te Kerkrade.
      Stichter van Rolduc was Ailbertus, uit een hoog-adellijk geslacht te Antoing bij Doornik gesproten. Met zijn broeders Thyemo en Walgerus vertoefde hij bij graaf Adelbert van Saffenberch op diens burcht te Rode en herkende hier de plaats, hem in visioenen getoond voor de stichting van een klooster. Terstond werd met den bouw van een noodkapel begonnen. Van den graaf van Saffenbach ontving Ailbertus alle medewerking. In 1108, bij de wijding van de plaats voor de kerk en van de crypt, door den Luikschen bisschop Otbertus, in tegenwoordigheid van tal van kerkelijke hoogwaardigheidsbekleeders, waaronder Bruno, aartsbisschop van Trier, deed de graaf, evenals zijn zoon Adolf, plechtig afstand van den grond en de daaraangrenzende landerijen. Slechts enkele jaren bleef Ailbertus in het door hem gestichte klooster; in 1111 begaf hij zich naar Frankrijk, waar hij bij Laon Claire-Fontaine stichtte. Nooit heeft hij Rolduc mogen terugzien; hij stierf in 1122 te Sechtem bij Bonn. Zijn gebeente ligt te Rolduc begraven. In 1122 bevestigde Paus Callixtus II de stichting der abdij en verzekerde haar in het bezit harer goederen.
      Rolduc heeft vele beroemde mannen gekend, waarvan wij noemen: Abt Nicolaas Heyendal, die de „Annales Rodenses“ heeft voortgezet en den schrijver van de „Histoire du Limbourg“, den kanunnik Pierre Simon Ernst Thans is het oude klooster o.a. Klein-Seminarie van het bisdom Roermond.

De Munsterabdij.

      De Munsterabdij te Roermond, een klooster voor adellijke Cisterciënserinnen, werd in 1218 door den Gelderschen graaf Gerard III gesticht op verlangen van zijn moeder Richardis. Deze trad zelf in het klooster en bestuurde dit als abdis tot aan haar dood in 1231. De kloosterkerk werd In 1220 gewijd door Engelbert, aartsbisschop van Keulen. Graaf Gerard III en zijn gemalin liggen hier begraven; de prachtige graftombe bestaat nog. In den Franschen tijd is de abdij geseculariseerd; zij heeft in latere dagen als kazerne dienst gedaan. Voor


[7]


[...]


een half dozijn jaren werd zij helaas! meedoogenloos gesloopt.

St. Odiliënberg.

      Thans over St. Odiliënberg, eertijds naar de aan den H. Petrus toegewijde kerk St. Pietersberg geheeten, waar weleer de geloofsverkondigers Wiro, Plechelmus en Otgerus verbleven. Vanuit St. Odiliënberg werd een tijdlang het bisdom Utrecht bestuurd. De aanleiding hiertoe was de inneming van Utrecht door de Noormannen in het midden der negende eeuw. Bij die gelegenheid werd de St. Martinuskerk van Utrecht verwoest. Een deel der aan die kerk verbonden kanunniken werd gevangen genomen, een ander deel slaagde er in met den bisschop te ontvluchten. De vluchtelingen begaven zich nu naar de Benedictijnerabdij van Prüm, waar keizer Lotharius I overleden was en zijn zoon Lotharius II nog vertoefde. Gesteund door den Keulschen aartsbisschop Gunter verzocht bisschop Hungerus om een toevluchtsoord. De schenking van St. Odiliënberg aan den bisschop was hiervan het gevolg. Het was een vrij uitgestrekt gebied, dat de bisschop van Utrecht hiermede verkreeg, zooals ons blijkt uit een acte van bisschop Balderik van 943. Enkele eeuwen later ging St. Odiliën-berg voor den Utrechtschen bisschop verloren; het wereldlijk gezag over die streek kwam aan den graaf van Gelre, het geestelijk aan den bisschop van Luik.
      Het kapittel van St. Odiliënberg bleef echter in wezen, ofschoon het in 1361 door den bisschop van Luik wegens de gewelddadigheden, waaraan het in verband met de twisten tusschen de Heekerens en Bronkhorsten blootstond, naar Roermond verplaatst werd. Hier bleef het bestaan als kapittel van den H. Geest, een naam, dien het ontleende aan de kapel van den H. Geest, haar door den magistraat van Roermond afgestaan, totdat het in 1561 wegens de oprichting van een domkapittel, een gevolg van de nieuwe kerkelijke indeeling, waarbij Roermond een bisschop kreeg, werd opgeheven.
      Op het gebied der profane cultuur stond Limburg eveneens vooraan onder de Nederlandsche gewesten. De Karolingers bezaten op verschillende plaatsen koninklijke paltsen, zooals te Born, Elsloo en Meerssen. Het laatste verwierf bovendien historische vermaardheid, doordat hier in 870 Karel de Kale en Lodewijk de Duitscher het bekende verdrag sloten, waarbij Lotharingen onder deze beide vorsten verdeeld werd.

Loop der geschiedenis.

      Vlak bij de Limburgsche grens – te Wassenberg – ligt de oorsprong van het huidige Gelderland. Op het slot te Wassenberg toch leefde in het begin der elfde eeuw de Vlaamsche edelman Gerard, een bloedverwant van Ailbertus, den stichter van Rolduc, als vazal van den Duitschen keizer. Later werd de zetel van het gravengeslacht van Wassenberg naar de kortbij gelegen stad Gelre verplaatst. De macht der Geldersche graven breidde zich allengs meer en meer in deze streken uit; hun gebied omvatte ten slotte de volgende deelen van onze provincie. Het ambt Montfort, het graafschap Kessel, een gedeelte der heerlijkheid Krickenbeek, de heerlijkheid Dalenbroeck, de steden Roermond, Venlo, Echt en Nieuwstadt, het schout-ambt Well, Bergen en Ayen, en de heerlijkheden Afferden, Middelaar, Stevensweert, Obbicht, Weert, Nederweert, Meyel en Wessem. Hoe machtig nu de graaf ook werd in ons gewest, de kern van het graafschap zou ten slotte verplaatst worden naar de landen, ten Noorden van de Waal gelegen. In 1138 erfde Hendrik I van Gelder van zijn moeder Irmingard het graafschap Zutphen, waarmede de grondslag gelegd werd voor gebiedsuitbreiding ten Noorden van de Waal. Het Zuidelijk deel verloor zijn groote staatkundige beteekenis door den slag bij Woeringen in 1288, waarbij Gelder en Limburg door Brabant verslagen werden. Nieuwe luister viel het graafschap ten deel door zijn verheffing tot hertogdom in 1339. Bij den vrede van Venlo, in 1543, kwam Gelre, als laatste, bij de Nederlandsche gewesten van Karel V.

Letterkunde.

      Limburg mag er op bogen, dat de Nederlandsche letterkunde hier eerder dan in eenig ander Nederlandsch gewest beoefend werd. Omstreeks 1175 bewerkte Hendrik van Veldeke, heer van het tusschen Maastricht en Hasselt gelegen Veldeke, naar een Latijnsche biografie de Legende van Sint Servaes. Dezelfde dichter leverde ons ook een naar het Fransch bewerkten klassieken ridderroman, de Eneïde, en een aantal minnedichten.

Bouwkunst.

      Op het gebied der bouwkunst heeft Limburg zich in alle tijden onderscheiden. Reeds twee eeuwen na den dood van Sint Servatius bouwde de H. Monulphus een prachtige basiliek op het graf van den Heilige. Enkele eeuwen later begon zich de romaansche bouwstijl te ontwikkelen. Talrijk zijn in onze provincie de kerken, die geheel of gedeeltelijk uit dit tijdperk stammen en in dien stijl zijn opgetrokken, zooals de Onze Lieve Vrouw te Maastricht, de kerk van Rolduc, de kerken van Susteren, Asselt, St. Odiliënberg en een gedeelte der St. Servaas te Maastricht. De kerk van Susteren is merkwaardig door het bezit van een crypt, die zich niet onder maar buiten het koor bevindt, dit is een eenig verschijnsel in de bouwkunde.
      In de dertiende eeuw ging de romaansche stijl over in den gotischen. Een overgangsstijl vindt men in de Munsterkerk te Roermond. De meeste oude Limburgsche kerken zijn evenwel in gotischen stijl opgetrokken, zooals de kathedraal van Roermond, de St. Mathias te Maastricht, de kerken van Thorn, Meerssen en Nieuwstadt, Sittard, Nederweert, Venlo en Weert.
      Ook tal van kasteelrn vragen onze aandacht o.a. Eysden, Borgharen, het historische Horn, Hillenraad, Well en het helaas dezer dagen door brand vernielde Born.
      Tenslotte noemen wij nog het Maastrichtsche stadhuis, gebouwd door Pieter Post, bouwmeester van het Mauritshuis te ’s Gravenhage, het gouvernementshuis van het vroegere Geldersch Overkwartier te Roermond, thans Louisastichting, het stadhuis van Venlo en da[t] van Gennep.
      Dat een tocht door Limburg is: „een schouwen van monumenten, die een hoogen dunk geven van een heerlijke cultuur”, heeft intusschen deze drie-daagsche excursie onder leiding van den welbespraaktcn gids dr. Van Gils ons wel geleerd.


De Abdij te Rolduc in vogelvlucht.

Overige vindplaatsen[bewerken]