De tragische historie van Dr. Faustus. Door Christopher Marlowe (Albert Verwey, 1888)/Achtste Tooneel
ACHTSTE TOONEEL.
Robin de stalknecht komt op met een boek in de hand.
Robin.
O wat heerlijk, wat heerlijk! Daar heb ik een toover-boek gestolen van
Dr. Faustus; nu ga ik een paar cirkeltjes voor mijn eigen gebruik
probeeren. Nu zal ik me pleizieren met al de meiden van 't dorp
moedernaakt te laten dansen voor me; en op die manier zal ik meer
zien dan ik ooit gezien of gevoeld heb.
- (Ralph komt op Robin roepende).
Ralph.
Kom toch hier, Robin; daar is een heer die op zijn paard wacht, en hij
moet zijn zaken nog hebben gepoetst en schoongemaakt: hij maakt al
een lawaai er over tegen de meesteres; en ze stuurt mij uit om je te
zoeken; kom dan toch.
Robin.
Pas op, pas op, of anders ga je de luchth; je springt in stukken, Ralph;
blijf daar, want ik ben met een verschrikkelijk ding bezig.
Ralph.
Kom, wat doe je met dat boek daar? Je kunt niet lezen.
Robin.
Nu, mijn meester en de meesteres zullen merken dat dat ik lezen kan,
hij met een paar horens voor zijn voorhoofd, zij, als ik bij haar in bed
leg. Ze is geboren om mij te mogen lijden, of ik weet er niets van.
Ralph.
Maar, Robin, wat is dat voor een boek?
Robin.
Wat voor een boek! Wel, het verschrikkelijkste tooverboek,
dat ooit door een gezwavelden duivel is uitgevonden.
Ralph.
Kun je daarmee tooveren?
Robin.
Al deze dingen kan ik er gemakkelijk mee doen: ten ten eerste kan ik
jou dronken maken in welke herberg in Europa je maar wilt, voor niets;
- dat 's een van mijn tooverkunsten.
Ralph.
Onze Heer Dominée zeit dat dat nog niets is.
Robin.
Heel juist, Ralph; en meer Ralph, als je soms lust hebt in Jannetje Spit,
de keukenmeid, keer haar en draai haar dan maar zoo dikwijls als je
wilt, en midden in den nacht.
Ralph.
O beste Robin, zal ik Jannetje Spit hebben voor mijn eigen gebruik?
Dan zou ik je duivel kosteloos kunnen onderhouden met paardenbrood,
zoolang hij in 't leven blijft.
Robin.
Stil nu, beste Ralph: laat ons die laarzen schoonmaken,
want die liggen vuil op onze handen;
en dan aan het bezweren in 's Duivels naam.