De tragische historie van Dr. Faustus. Door Christopher Marlowe (Albert Verwey, 1888)/Vierde Tooneel
VIERDE TOONEEL.
Wagner en een Hansworst komen op.
Wagn.
Vlegel, jongen, kom hier.
Hansw.
Wat jongen, stik, jongen! Ik hoop dat je veel jongens gezien hebt
met een puntbaard als ik heb; jongen, als ik wel heb!
Wagn.
Zeg eens, vriendje! Heb je nog al een inkomen?
Hansw.
Ja wel, en ook een uitkomen. Wil je 't eens zien?
Wagn.
Helaas, arme stakker! Dat maakt nog grappen in zijn arme
nakendheid! de schooier is zonder dienst en heeft een honger,
dat hij zijn ziel aan den duivel zou geven voor een schapebout, bloedrauw
desnoods.
Hansw.
Wat? Mijn ziel aan den Duivel voor een schapebout, bloedrauw
desnoods! Nee, vriendje. Bij de Lieve vrouw, ik zou hem goed gebraden
moeten hebben en met een goede saus erbij, als hij toch zoo duur
kost.
Wagn.
Wel, wil je bij ons in dienst komen, dan zal ik je laten gaan Qui mihi
discipulus.
Hansw.
Hè, in verzen?
Wagn.
Nee, snaak; in geslagen zij en riddersporen.
Hansw.
He, he, Midasooren. Ik dacht dat je daar maar éen paar van had. Die
kun je zelf wel gebruiken.
Wagn.
Vriend, ik zeg in riddersporen.
Hansw.
Oho, oho! Riddersporen! Dan zal ik last van de luizen hebben als ik
jouw man word.
Wagn.
Ja, dat zal je toch of je al of niet mijn man wordt. Maar nu geen
gebbetjes meer, vriend: je verbindt je voor zeven jaar aan me, of ik zal
al je luizen in duiveltjes veranderen, en die zullen je in stukjes
scheuren.
Hansw.
Wat ik je zeg, heer. Die moeite kun je je sparen: ze hebben het al
zoo duiveltjesch goed bij me; wat Satan! zij springen met mijn vleesch
om als of ze bij me in de kost zijn.
Wagn.
Nu, wil ik je 'ns wat zeggen, vriend? Neem jij die guldens van me.
- (geeft geld).
Hansw.
Guldens, wat zijn dat, wie zeit dat?
Wagn.
Nu ja, Fransche kronen, en ik zeg het.
Hansw.
Fransche kronen, hm, hm! je kondt ook zeggen Engelsche fiches.
En wat zal ik daarmee?
Wagn.
Wel vriend, nu krijg je een uur vooruit een boodschap als de Duivel je
komt halen.
Hansw.
Nee, nee, neem jij je kronen weerom.
Wagn.
Om den bliksem niet.
Hansw.
Om den bliksem wel.
Wagn.
Jullie was er bij dat ik ze hem gegeven heb.
Hansw.
Jullie bent er bij dat ik ze hem weerom geef.
Wagn.
Wacht, ik zal je dadelijk laten meêpakken door twee duivels, Belial
en Belcher.
Hansw.
Laat je Belial en Belcher, maar opkomen, ik zal ze beuken zooals
ze nooit gebeukt zijn zoolang ze duivels zijn! Verbeel-je dat ik er een
doodbeuk, wat zullen de menschen zeggen? ‘Zie je dien langen kerel
daar in zijn ronde broek - die heeft den duivel doodge-beukt.’ In de
heele stad zou'en ze me Duiveldooder noemen.
- (Twee Duivels komen op: de Hansworst loopt schreeuwende heen en weer)
Wagn.
Belial en Belcher, ga heen!
- (Exeunt Duivels).
Hansw.
Hela, zijn ze vort? De pest op ze, ze hebben gemeene lange nagels!
Daar was een mannetjes-duivel en een wijfjes-duivel! Ik zal je zeggen
hoe je ze kennen kunt; alle mannetjes-duivels hebben horens, en alle
wijfjes-duivels hebben gespleten voeten.
Wagn.
Komaan, vriend, ga mee.
Hansw.
Ja wel, maar zeg eens - als ik meega, leert u me dan Benias en Belchior roepen.
Wagn.
Ik zal je leeren je zelf te veranderen in wat je maar wilt, in een hond, een kat, een muis, een rat, in alles.
Hansw.
Wat! Een Christenmensch veranderen in een hond of een kat, een
muis of een rat. Loop heen, meneer. Als u me ergens in verandert,
maakt u dan een kleine aardige, springende vloo van me, dan kan ik
hier en daar en overal wezen. O, wat zou ik de aardige meisjes onder
d'r rokken kietelen; ik zou er tusschen gaan zitten!
Wagn.
Nu, vriend, kom je?
Hansw.
Nu ja maar, Wagner.
Wagn.
Wat! moet ik Belial en Belcher -
Hansw.
O Heertje nee, ik smeek u, laat Benio en Belcher slapen.
Wagn.
Schelm, - je noemt me Meester Wagner en houdt je linker oog
diametraal gericht op mijn rechter hiel, met quasi vestigiis nostris
insistere.
- (Exit).
Hansw.
God beware me, nu praat hij Hollandsche bombast. Maar ik moet
met hem mee gaan: dat is duidelijk.
- (Exit).