Derde Geneefse Conventie

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Derde Geneefse Conventie

Type Multilateraal
Ondertekening 12 augustus 1949 in Genève
Inwerkingtreding 21 oktober 1950
Brontaal Frans en Engels
Vertaling Officiële Nederlandse
Vervangt Verdrag betreffende de behandeling van krijgsgevangenen
Leden 196
Bron Wetten.nl
Auteursrecht Publiek domein
Logo Wikipedia
Logo Wikipedia
Meer over Derde Geneefse Conventie op Wikipedia

Verdrag van Genève betreffende de behandeling van krijgsgevangenen, van 12 Augustus 1949

De ondergetekenden, Gevolmachtigden van de Regeringen, vertegenwoordigd op de Diplomatieke Conferentie welke te Genève van 21 April tot 12 Augustus 1949 is bijeengekomen tot herziening van het Verdrag, gesloten te Genève op 27 Juli 1929, betreffende de behandeling van krijgsgevangenen, zijn het volgende overeengekomen:

TITEL I. Algemene bepalingen[bewerken]

Artikel 1

De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich dit Verdrag onder alle omstandigheden te eerbiedigen en te doen eerbiedigen.

Artikel 2

Onverminderd de bepalingen welke reeds in tijd van vrede in werking moeten treden, is dit Verdrag van toepassing ingeval een oorlog is verklaard of bij ieder ander gewapend conflict dat ontstaat tussen twee of meer der Hoge Verdragsluitende Partijen, zelfs indien de oorlogstoestand door één der Partijen niet wordt erkend.

Het Verdrag is eveneens van toepassing in alle gevallen van gehele of gedeeltelijke bezetting van het grondgebied van een Hoge Verdragsluitende Partij, zelfs indien deze bezetting geen gewapende tegenstand ontmoet.

Indien één der in conflict zijnde Mogendheden geen partij is bij dit Verdrag, blijven de Mogendheden die wel partij zijn, niettemin in haar onderlinge betrekkingen hierdoor gebonden. Bovendien zullen zij door het Verdrag gebonden zijn ten opzichte van bedoelde Mogendheid, indien deze de bepalingen daarvan aanvaardt en toepast.

Artikel 3

In geval van een gewapend conflict op het grondgebied van één der Hoge Verdragsluitende Partijen, hetwelk geen internationaal karakter draagt, is ieder der Partijen bij het conflict gehouden ten minste de volgende bepalingen toe te passen:

  • 1. Personen die niet rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnemen, met inbegrip van personeel van strijdkrachten dat de wapens heeft nedergelegd, en zij die buiten gevecht zijn gesteld door ziekte, verwonding, gevangenschap of enige andere oorzaak, moeten onder alle omstandigheden menslievend worden behandeld, zonder enig voor hen nadelig onderscheid, gegrond op ras, huidkleur, godsdienst of geloof, geslacht, geboorte of maatschappelijke welstand of enig ander soortgelijk criterium.

Te dien einde zijn en blijven te allen tijde en overal ten aanzien van bovengenoemde personen verboden:

    • a. aanslag op het leven en lichamelijke geweldpleging, in het bijzonder het doden op welke wijze ook, verminking, wrede behandeling en marteling;
    • b. het nemen van gijzelaars;
    • c. aanranding van de persoonlijke waardigheid, in het bijzonder vernederende en onterende behandeling;
    • d. het uitspreken en tenuitvoerleggen van vonnissen zonder voorafgaande berechting door een op regelmatige wijze samengesteld gerecht dat alle gerechtelijke waarborgen biedt, door de beschaafde volken als onmisbaar erkend.
  • 2. De gewonden en zieken moeten worden verzameld en verzorgd.

Een onpartijdige humanitaire organisatie, zoals het Internationale Comité van het Rode Kruis, kan haar diensten aan de Partijen bij het conflict aanbieden.

De Partijen bij het conflict zullen er verder naar streven door middel van bijzondere overeenkomsten de andere of een deel der andere bepalingen van dit Verdrag van kracht te doen worden.

De toepassing van bovenstaande bepalingen zal niet van invloed zijn op de juridische status van de Partijen bij het conflict.

Artikel 4

  • A. Krijgsgevangenen, in de zin van dit Verdrag, zijn de personen die, behorend tot één der volgende categorieën, in handen van de vijand zijn gevallen:
    • 1. leden van de gewapende macht van een Partij bij het conflict, alsmede leden van de militiën en vrijwilligers-korpsen welke deel uitmaken van deze gewapende macht;
    • 2. leden van andere militiën en leden van andere vrijwilligerskorpsen, met inbegrip van die van georganiseerde verzetsgroepen, behorend tot een Partij bij het conflict en optredend binnen of buiten het eigen grondgebied, zelfs indien dit grondgebied is bezet, mits deze militiën of vrijwilligers-korpsen, de georganiseerde verzetsgroepen inbegrepen, voldoen aan de volgende voorwaarden:
      • a. onder bevel te staan van een persoon die verantwoordelijk is voor zijn ondergeschikten;
      • b. een vast en op enige afstand herkenbaar onderscheidingsteken te hebben;
      • c. de wapens openlijk te dragen;
      • d. zich in hun handelingen te gedragen naar de wetten en gebruiken van de oorlog;
    • 3. leden van de geregelde strijdkrachten die er zich op beroepen in dienst te staan van een regering of van een autoriteit die niet worden erkend door de gevangenhoudende Mogendheid;
    • 4. personen die de gewapende macht volgen zonder daarvan rechtstreeks deel uit te maken, zoals burgerleden van bemanningen van militaire luchtvaartuigen, oorlogscorrespondenten, leveranciers, leden van werkeenheden of van diensten, belast met de verzorging van het welzijn der militairen, mits zij daartoe machtiging hebben ontvangen van de strijdmacht die zij begeleiden, welke strijdmacht hun te dien einde een identiteitskaart zal verstrekken overeenkomstig het als bijlage aan dit Verdrag gehecht model;
    • 5. leden van de bemanningen van de koopvaardijvloot, met inbegrip van gezagvoerders, stuurlieden en leerlingen, en de bemanningen van de burgerluchtvaartuigen van de Partijen bij het conflict, die niet een gunstiger behandeling op grond van andere bepalingen van het internationale recht genieten;
    • 6. de bevolking van een niet-bezet gebied die, bij het naderen van de vijand, uit eigen beweging de wapens opneemt om de invallende troepen te bestrijden, zonder tijd gehad te hebben zich tot geregelde gewapende eenheden te organiseren, mits zij de wapens openlijk draagt en de wetten en gebruiken van de oorlog eerbiedigt.
  • B. Evenzo zullen als krijgsgevangenen overeenkomstig dit Verdrag worden behandeld:
    • 1. personen, behorend of behoord hebbend tot de gewapende macht van het bezette land, indien op grond daarvan de bezettende Mogendheid het noodzakelijk oordeelt hen te interneren - zelfs indien zij hen aanvankelijk heeft vrijgelaten terwijl de vijandelijkheden nog voortgang vinden buiten het door haar bezet gebied - in het bijzonder na een niet-geslaagde poging van die personen om zich te voegen bij de gewapende macht waartoe zij behoren en welke aan de strijd deelneemt, dan wel wanneer zij geen gevolg geven aan een sommatie, tot hen gericht met het oogmerk hen te interneren;
    • 2. personen, behorend tot één van de in dit artikel opgesomde categorieën, die door onzijdige of niet-oorlogvoerende Mogendheden op haar grondgebied zijn toegelaten en die deze Mogendheden op grond van het internationale recht verplicht zijn te interneren, onverminderd iedere gunstiger behandeling welke deze Mogendheden mochten goedvinden hun toe te kennen en met uitzondering van de bepalingen der artikelen 8, 10, 15, 30, vijfde lid, 58 tot en met 67, 92, 126 en van de bepalingen betreffende de beschermende Mogendheid, wanneer tussen de Partijen bij het conflict en de betrokken onzijdige of niet-oorlogvoerende Mogendheid diplomatieke betrekkingen bestaan. Wanneer zodanige diplomatieke betrekkingen bestaan, zijn de Partijen bij het conflict, tot welke deze personen behoren, bevoegd ten aanzien van hen de taak uit te oefenen welke ingevolge dit Verdrag op de beschermende Mogendheden rust, onverminderd de functies, welke deze Partijen overeenkomstig de diplomatieke en consulaire gebruiken en verdragen normaal reeds uitoefenen.
  • C. Dit artikel laat de status van het geneeskundig personeel en van de geestelijken, als bepaald in artikel 33 van dit Verdrag, onverlet.

Artikel 5

Dit Verdrag is van toepassing op de in artikel 4 bedoelde personen, zodra zij in handen van de vijand zijn gevallen en tot op het ogenblik waarop hun definitieve invrijheidstelling en repatriëring is voltooid.

In geval van twijfel, of personen die een oorlogshandeling hebben verricht en in handen van de vijand zijn gevallen, behoren tot één van de in artikel 4 opgesomde categorieën, zullen deze personen de bescherming van dit Verdrag genieten in afwachting van de vaststelling van hun status door een bevoegd gerecht.

Artikel 6

Onverminderd de overeenkomsten, uitdrukkelijk voorzien in de artikelen 10, 23, 28, 33, 60, 65, 66, 67, 72, 73, 75, 109, 110, 118, 119, 122 en 132, kunnen de Hoge Verdragsluitende Partijen andere bijzondere overeenkomsten sluiten betreffende alle aangelegenheden waarvoor zij afzonderlijke regelingen wenselijk achten. Geen bijzondere overeenkomst mag de positie van krijgsgevangenen, zoals in dit Verdrag geregeld, ongunstig beïnvloeden, noch de rechten welke dit hun toekent, beperken.

Krijgsgevangenen zullen de voordelen van zodanige overeenkomsten blijven genieten zolang het Verdrag op hen van toepassing is, tenzij uitdrukkelijk het tegendeel is bepaald in bovenbedoelde of nadien gesloten overeenkomsten, dan wel gunstiger maatregelen door één der Partijen bij het conflict ten aanzien van hen zijn genomen.

Artikel 7

Krijgsgevangenen mogen onder geen enkele omstandigheid geheel of gedeeltelijk afstand doen van de rechten welke dit Verdrag en eventueel de bijzondere overeenkomsten, bedoeld in het voorgaand artikel, hun waarborgen.

Artikel 8

Dit Verdrag zal worden toegepast met de medewerking en onder het toezicht van de beschermende Mogendheden die belast zijn met het behartigen van de belangen van de Partijen bij het conflict. Te dien einde kunnen de beschermende Mogendheden, naast haar diplomatiek of consulair personeel, gedelegeerden benoemen uit haar eigen onderdanen of uit die van andere onzijdige Mogendheden. De benoeming van deze gedelegeerden moet worden onderworpen aan de goedkeuring van de Mogendheid bij welke zij hun taak zullen vervullen.

De Partijen bij het conflict zullen zo veel mogelijk de taak van de vertegenwoordigers of gedelegeerden van de beschermende Mogendheden vergemakkelijken.

De vertegenwoordigers of gedelegeerden van de beschermende Mogendheden mogen in geen geval de grenzen van de hun krachtens dit Verdrag opgedragen taak overschrijden; zij moeten in het bijzonder rekening houden met de gebiedende eisen van veiligheid van de Staat bij welke zij hun taak vervullen.

Artikel 9

De bepalingen van dit Verdrag vormen geen belemmering voor de menslievende werkzaamheden welke, met toestemming van de betrokken Partijen bij het conflict, het Internationale Comité van het Rode Kruis of enige andere onpartijdige humanitaire organisatie op zich neemt voor de bescherming van krijgsgevangenen, alsmede voor aan hen te verlenen hulp.

Artikel 10

De Hoge Verdragsluitende Partijen kunnen te allen tijde overeenkomen de taak welke krachtens dit Verdrag op de beschermende Mogendheden rust, toe te vertrouwen aan een organisatie die alle waarborgen van onpartijdigheid en doeltreffendheid biedt.

Indien krijgsgevangenen, om welke reden ook, niet of niet meer de voordelen genieten van de werkzaamheden van een beschermende Mogendheid of van een organisatie, aangewezen overeenkomstig het eerste lid, moet de gevangenhoudende Mogendheid een onzijdige Staat of een organisatie, als bovenbedoeld, verzoeken de taak op zich te nemen, welke krachtens dit Verdrag rust op door de Partijen bij het conflict aangewezen beschermende Mogendheden.

Indien op deze wijze niet in de bescherming kan worden voorzien, moet de gevangenhoudende Mogendheid een humanitaire organisatie, zoals het Internationale Comité van het Rode Kruis, verzoeken de menslievende taak, anders krachtens dit Verdrag door beschermende Mogendheden uitgeoefend, op zich te nemen, dan wel, behoudens de bepalingen van dit artikel, het aanbod van de diensten door een zodanige organisatie aanvaarden.

Iedere onzijdige Mogendheid of iedere organisatie die door de belanghebbende Mogendheid wordt aangezocht dan wel zich met het bovenbedoeld oogmerk aanbiedt, moet zich bij haar optreden bewust blijven van haar verantwoordelijkheid ten opzichte van de Partij bij het conflict, tot welke de door dit Verdrag beschermde personen behoren, en moet voldoende waarborgen bieden, dat zij in staat is de betreffende taak op zich te nemen en deze op onpartijdige wijze uit te voeren.

Van de voorgaande bepalingen mag niet worden afgeweken bij bijzondere overeenkomst tussen Mogendheden van welke zich één ten gevolge van het verloop der krijgsverrichtingen, zelfs tijdelijk, ten opzichte van de andere Mogendheid of haar bondgenoten in haar vrijheid van onderhandelen beperkt ziet, in het bijzonder ingeval het grondgebied van eerstbedoelde Mogendheid, of een belangrijk gedeelte daarvan, is bezet.

Waar in dit Verdrag wordt gesproken van een beschermende Mogendheid, wordt daaronder begrepen een vervangende organisatie in de zin van dit artikel.

Artikel 11

In alle gevallen waarin zij zulks in het belang van de beschermde personen raadzaam achten, in het bijzonder bij meningsverschil tussen de Partijen bij het conflict over de toepassing of uitlegging van de bepalingen van dit Verdrag, zullen de beschermende Mogendheden haar goede diensten verlenen tot oplossing van het geschil.

Te dien einde kan ieder der beschermende Mogendheden, op uitnodiging van één Partij of op eigen initiatief, aan de Partijen bij het conflict een bijeenkomst voorstellen van haar vertegenwoordigers, in het bijzonder van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor krijgsgevangenen, eventueel op passend gekozen onzijdig gebied. De Partijen bij het conflict zijn gehouden gevolg te geven aan de voorstellen welke haar tot dit doel worden gedaan. De beschermende Mogendheden kunnen, zo nodig, de Partijen bij het conflict voorstellen de benoeming van een bepaald persoon, behorend tot een onzijdige Mogendheid of afgevaardigd door het Internationale Comité van het Rode Kruis, die zal worden uitgenodigd aan een zodanige bijeenkomst deel te nemen, goed te keuren.

TITEL II. Algemene bescherming van krijgsgevangenen[bewerken]

Artikel 12

Krijgsgevangenen bevinden zich in de macht van de vijandelijke Mogendheid, maar niet in die van de personen of troepen afdelingen die hen gevangen hebben genomen. Afgezien van de persoonlijke aansprakelijkheid welke mocht bestaan, is de gevangenhoudende Mogendheid verantwoordelijk voor de behandeling welke hun wordt aangedaan.

Krijgsgevangenen mogen door de gevangenhoudende Mogendheid slechts aan een Mogendheid die partij is bij het Verdrag worden overgedragen, en dan alleen nadat de gevangenhoudende Mogendheid zich ervan heeft vergewist, dat die andere Mogenheid bereid en in staat is het Verdrag toe te passen. Wanneer krijgsgevangenen onder die omstandigheden worden overgedragen, berust de verantwoordelijkheid voor de toepassing van het Verdrag bij de Mogendheid die zich bereid heeft verklaard hen op te nemen, gedurende de tijd dat zij aan haar zijn toevertrouwd.

Niettemin moet, ingeval deze Mogendheid in gebreke blijft op enig belangrijk punt de bepalingen van het Verdrag uit te voeren, de Mogendheid die de krijgsgevangenen heeft overgedragen, op mededeling daarvan door de beschermende Mogendheid, doeltreffende maatregelen nemen om in de toestand afdoende verbetering te brengen dan wel verzoeken haar de krijgsgevangenen terug te zenden. Aan dit verzoek moet worden voldaan.

Artikel 13

Krijgsgevangenen moeten te allen tijde menslievend worden behandeld. Iedere onrechtmatige handeling of nalatigheid van de zijde van de gevangenhoudende Mogendheid, welke de dood van een krijgsgevangene die zich in haar macht bevindt, ten gevolge heeft dan wel zijn gezondheid ernstig in gevaar brengt, is verboden en wordt beschouwd als een ernstige inbreuk op dit Verdrag. In het bijzonder mag geen krijgsgevangene lichamelijk worden verminkt of onderworpen aan geneeskundige of wetenschappelijke proefnemingen van welke aard ook, welke door de geneeskundige behandeling van de betrokken krijgsgevangene niet gerechtvaardigd noch in diens belang zouden zijn.

Evenzo moeten krijgsgevangenen te allen tijde worden beschermd, in het bijzonder tegen iedere daad van geweld of vreesaanjaging, tegen beledigingen en de nieuwsgierigheid van het publiek.

Represaillemaatregelen ten aanzien van krijgsgevangenen zijn verboden.

Artikel 14

Krijgsgevangenen hebben onder alle omstandigheden recht op eerbiediging van hun persoon en van hun eer.

Vrouwen moeten met alle aan haar sekse verschuldigde voorkomendheid en in ieder geval even gunstig als mannen worden behandeld.

Krijgsgevangenen behouden de volle burgerlijke bevoegdheid welke zij op het tijdstip van hun gevangenneming genoten. De gevangenhoudende Mogendheid mag de gebruikmaking daarvan, zowel op haar grondgebied als daarbuiten, slechts beperken voor zover de krijgsgevangenschap zulks vereist.

Artikel 15

De gevangenhoudende Mogendheid is gehouden kosteloos te voorzien in het onderhoud der krijgsgevangenen en in de geneeskundige verzorging welke hun gezondheidstoestand noodzakelijk maakt.

Artikel 16

Met inachtneming van de bepalingen van dit Verdrag met betrekking tot rang en sekse, en onverminderd iedere bevoorrechte behandeling welke aan krijgsgevangenen mocht worden toegekend op grond van hun gezondheidstoestand, leeftijd of vakkundigheid, moeten alle krijgsgevangenen door de gevangenhoudende Mogendheid op dezelfde wijze worden behandeld, zonder enig voor hen nadelig onderscheid, gegrond op ras, nationaliteit, godsdienst, politieke overtuiging of enig ander soortgelijk criterium.

TITEL III. Gevangenschap[bewerken]

AFDELING I. Aanvang der gevangenschap[bewerken]

Artikel 17

Iedere krijgsgevangene is, bij ondervraging op dit punt, slechts gehouden mededeling te doen van zijn geslachtsnaam, voornamen en rang, geboortedatum en leger- of stamboeknummer of, bij gebreke daarvan, van een daarmede overeenkomende aanwijzing.

Ingeval hij opzettelijk deze regel overtreedt, zou hij zich kunnen blootstellen aan een beperking van de voorrechten, toegekend aan gevangenen van zijn rang of status.

Iedere Partij bij het conflict is verplicht aan een ieder die onder haar jurisdictie staat en krijgsgevangene zou kunnen worden, een identiteitskaart te verstrekken, houdende zijn geslachtsnaam, voornamen en rang, leger- of stamboeknummer of daarmede overeenkomende aanwijzing, en geboortedatum. Deze identiteitskaart kan bovendien dragen de handtekening of vingerafdrukken van de betrokkene dan wel beide, zomede alle verdere aanwijzingen welke de Partijen bij het conflict mochten wensen toe te voegen met betrekking tot de personen die tot haar gewapende macht behoren. Voor zover mogelijk, zullen de afmetingen 6.5 x 10 cm. bedragen en zal de kaart in tweevoud worden opgemaakt. De krijgsgevangene moet de identiteitskaart op verzoek vertonen, maar deze mag hem in geen geval worden ontnomen.

Geen lichamelijke of geestelijke marteling, noch enige andere vorm van dwang, mag worden toegepast op krijgsgevangenen om van hen inlichtingen te verkrijgen van welke aard ook. Krijgsgevangenen die weigeren te antwoorden, mogen niet worden bedreigd, noch beschimpt, noch blootgesteld aan enige onaangename of nadelige behandeling van welke aard ook.

Krijgsgevangenen die uit hoofde van hun lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat zijn zich te identificeren, zullen worden overgegeven aan de Geneeskundige Dienst. De identiteit van deze krijgsgevangenen zal worden vastgesteld met behulp van alle mogelijke middelen, met inachtneming van de bepalingen van het voorgaand lid.

Het ondervragen van krijgsgevangenen moet geschieden in een voor hen begrijpelijke taal.

Artikel 18

Alle goederen en voorwerpen voor persoonlijk gebruik - uitgezonderd wapens, paarden, militaire uitrusting en militaire papieren - zullen in het bezit blijven van de krijgsgevangenen, evenals hun metalen helmen, gasmaskers en alle andere voorwerpen welke hun zijn verstrekt voor hun persoonlijke bescherming. Eveneens zullen in hun bezit blijven de goederen en voorwerpen, dienend tot hun kleding en voeding, ook indien deze goederen en voorwerpen tot hun modeluitrusting behoren.

Nimmer mogen krijgsgevangenen zonder identiteitsbewijs zijn. Aan degenen die er geen bezitten, zal de gevangenhoudende Mogendheid er een verstrekken.

Onderscheidingstekenen van rang en nationaliteit, decoraties en voorwerpen welke bovenal een persoonlijke of gevoelswaarde hebben, mogen krijgsgevangenen niet worden ontnomen.

Geldbedragen welke krijgsgevangenen bij zich hebben, mogen hun slechts op bevel van een officier worden ontnomen en alleen nadat het bedrag en het signalement van de bezitter in een speciaal register zijn vastgelegd en nadat aan laatstgenoemde een gespecificeerd ontvangstbewijs is ter hand gesteld, hetwelk, goed leesbaar, de naam, rang en troepenafdeling vermeldt van de persoon die het ontvangstbewijs heeft afgegeven. Geldbedragen in de muntsoort van de gevangenhoudende Mogendheid, of op verzoek van de krijgsgevangene daarin omgerekend, zullen op de rekening van de gevangene worden tegoedgeschreven, overeenkomstig artikel 64.

De gevangenhoudende Mogendheid mag slechts op grond van veiligheidsoverwegingen voorwerpen van waarde aan krijgsgevangenen ontnemen. In dat geval zal dezelfde gedragslijn worden gevolgd als ten aanzien van het ontnemen van geldbedragen.

Deze voorwerpen, evenals de afgenomen geldbedragen in een andere muntsoort dan die van de gevangenhoudende Mogendheid en waarvan de bezitter niet de omrekening heeft verzocht, moeten door de gevangenhoudende Mogendheid worden bewaard en in de oorspronkelijke vorm worden teruggegeven aan de krijgsgevangene bij het einde van zijn gevangenschap.

Artikel 19

Krijgsgevangenen zullen, binnen de kortst mogelijke tijd na hun gevangenneming, worden afgevoerd naar kampen, ver genoeg van de gevechtszone gelegen om er zich buiten gevaar te bevinden.

In een gevaarlijke zone mogen slechts die krijgsgevangenen tijdelijk worden gehouden die, wegens hun verwondingen of ziekten, groter gevaar zouden lopen indien zij werden afgevoerd, dan indien zij ter plaatse zouden blijven.

Krijgsgevangenen mogen, in afwachting van hun afvoer uit een gevechtszone, niet onnodig aan gevaar worden blootgesteld.

Artikel 20

Het afvoeren van krijgsgevangenen moet steeds op menslievende wijze geschieden en onder omstandigheden, gelijk aan die waaronder troepen van de gevangenhoudende Mogendheid worden verplaatst.

De gevangenhoudende Mogendheid moet gedurende het afvoeren aan de krijgsgevangenen in voldoende hoeveelheid drinkwater en voedsel verschaffen, zomede de nodige kleding en geneeskundige verzorging; zij zal alle vereiste voorzorgen nemen om hun veiligheid gedurende het afvoeren te waarborgen en zo spoedig mogelijk een lijst opstellen van de krijgsgevangenen die worden afgevoerd.

Indien de krijgsgevangenen, gedurende het afvoeren, in een doorgangskamp moeten verblijven, moet dit verblijf zo kort mogelijk zijn.

AFDELING II. Internering van krijgsgevangenen[bewerken]

HOOFDSTUK I. Algemene Bepalingen[bewerken]

Artikel 21

De gevangenhoudende Mogendheid mag krijgsgevangenen aan internering onderwerpen. Zij mag hun de verplichting opleggen zich niet verder dan tot op een bepaalde afstand van het kamp waarin zij zijn geïnterneerd, te verwijderen dan wel, indien het kamp is afgesloten, zich niet buiten de afsluiting te begeven. Onverminderd de bepalingen van dit Verdrag betreffende de strafrechtelijke en krijgstuchtelijke sancties, mogen deze krijgsgevangenen slechts worden opgesloten of geconsigneerd indien deze maatregel noodzakelijk blijkt ter bescherming van hun gezondheid en dan alleen zolang de omstandigheden welke het nemen van die maatregel noodzakelijk hebben gemaakt, voortduren.

Krijgsgevangenen kunnen op erewoord of belofte in algehele of gedeeltelijke vrijheid worden gesteld, voor zover de wetten van de Mogendheid tot welke zij behoren, hun zulks veroorloven. Deze maatregel zal in het bijzonder worden genomen in de gevallen waarin deze kan strekken tot verbetering van de gezondheidstoestand der krijgsgevangenen. Geen gevangene zal worden gedwongen zijn vrijheid op erewoord of belofte te aanvaarden.

Bij het uitbreken der vijandelijkheden zal iedere Partij bij het conflict de tegenpartij in kennis stellen met de wetten en reglementen welke haar onderdanen veroorloven of verbieden vrijheid op erewoord of belofte te aanvaarden. Krijgsgevangenen, vrijgelaten op erewoord of belofte overeenkomstig de aldus medegedeelde wetten en reglementen, zijn op eigen eer verplicht zowel tegenover de Mogendheid tot welke zij behoren, als tegenover de Mogendheid die hen gevangen heeft genomen, nauwgezet de verplichtingen na te komen, waartoe zij zich hebben verbonden. In zodanige gevallen is de Mogendheid tot welke zij behoren, gehouden van hen geen enkele, dienst te eisen of te aanvaarden, welke in strijd zou zijn met hun gegeven woord of belofte.

Artikel 22

Krijgsgevangenen mogen alleen worden geïnterneerd in lokaliteiten welke op de vaste wal zijn gelegen en alle waarborgen bieden voor hygiëne en gezondheid; behoudens in bijzondere gevallen waarin het belang van de krijgsgevangenen zelf zulks rechtvaardigt, mogen zij niet in strafinrichtingen worden geïnterneerd.

Krijgsgevangenen die geïnterneerd zijn in ongezonde streken of in streken waar het klimaat voor hen schadelijk is, moeten zo spoedig mogelijk worden overgebracht naar streken met een gunstiger klimaat.

De gevangenhoudende Mogendheid zal de krijgsgevangenen in de kampen of kampafdelingen indelen naar hun nationaliteit, taal en gewoonten, met dien verstande, dat zij niet worden gescheiden van de krijgsgevangenen, behorend tot de gewapende macht waarbij zij dienden op het tijdstip van hun gevangenneming, tenzij zij daarin mochten toestemmen.

Artikel 23

Geen krijgsgevangene mag, op welk tijdstip ook, worden gezonden naar of vastgehouden in een streek waar hij zou zijn blootgesteld aan het vuur van de gevechtszone; evenmin mag hij worden gebruikt om door zijn aanwezigheid bepaalde punten of streken te vrijwaren voor militaire operaties.

Krijgsgevangenen moeten, in dezelfde mate als de burgerbevolking ter plaatse, kunnen beschikken over schuilplaatsen tegen luchtbombardementen en andere oorlogsgevaren; met uitzondering van hen die mochten deelnemen aan de bescherming van hun verblijven tegen bovengenoemde gevaren, moeten zij zich zo spoedig mogelijk na het alarmsignaal naar de schuilplaatsen kunnen begeven. Iedere andere beschermende maatregel welke ten behoeve van de bevolking wordt genomen, zal evenzeer op hen van toepassing zijn.

De gevangenhoudende Mogendheden zullen, door tussenkomst van de beschermende Mogendheden, aan de belanghebbende Mogendheden mededeling doen van alle vereiste gegevens betreffende de aardrijkskundige ligging der krijgsgevangenkampen.

Telkens wanneer overwegingen van militaire aard zulks veroorloven, zullen krijgsgevangenkampen overdag kenbaar worden gemaakt door de letters PG of PW, zodanig aangebracht, dat zij uit de lucht duidelijk zichtbaar zijn; echter kunnen de belanghebbende Mogendheden een ander middel van aanduiding overeenkomen. Alleen krijgsgevangenkampen mogen op deze wijze worden aangeduid.

Artikel 24

Doorgangs- of indelingskampen van blijvende aard zullen op soortgelijke wijze als in deze Afdeling voorgeschreven worden ingericht; de krijgsgevangenen zullen daar dezelfde behandeling als in andere kampen ontvangen.

HOOFDSTUK II. Huisvesting, voeding en kleding van krijgsgevangenen[bewerken]

Artikel 25

De huisvesting van krijgsgevangenen moet voldoen aan voorwaarden, even gunstig als die voor de in dezelfde streek gelegerde troepen van de gevangenhoudende Mogendheid. Deze voorwaarden moeten rekening houden met de zeden en gewoonten der krijgsgevangenen en mogen in geen geval schadelijk zijn voor hun gezondheid.

De voorgaande bepalingen gelden in het bijzonder voor de slaapzalen van de krijgsgevangenen, zowel wat betreft de totaaloppervlakte en minimum luchtinhoud als de algemene inrichting en het nachtleger, dekens inbegrepen.

De lokaliteiten, zowel die bestemd voor individueel als voor collectief gebruik door krijgsgevangenen, moeten geheel vochtvrij zijn en voldoende verwarmd en verlicht, in het bijzonder tussen het invallen van de duisternis en het doven van de lichten. Alle voorzorgen tegen brandgevaar moeten worden genomen.

In alle kampen waarin behalve mannelijke ook vrouwelijke krijgsgevangenen zijn ondergebracht, moet in afzonderlijke slaapzalen worden voorzien.

Artikel 26

Het dagelijks voedselrantsoen moet, wat hoeveelheid, hoedanigheid en afwisseling betreft, voldoende zijn om de krijgsgevangenen in goede gezondheid te houden en gewichtsverlies of stoornissen door gemis aan bepaalde stoffen te voorkomen. Rekening moet ook worden gehouden met de voeding waaraan de krijgsgevangenen gewend waren.

De gevangenhoudende Mogendheid zal aan krijgsgevangenen die arbeid verrichten, de extra voeding verstrekken, nodig om de arbeid waarvoor zij worden gebruikt, te kunnen verrichten.

Voldoende drinkwater moet aan de krijgsgevangenen worden verstrekt. Het gebruik van tabak is geoorloofd.

Krijgsgevangenen zullen zoveel mogelijk deel hebben aan de bereiding van hun maaltijden; zij mogen daartoe te werk worden gesteld in de keukens. Zij zullen bovendien de middelen ontvangen om zelf het extra voedsel waarover zij mochten beschikken, toe te bereiden.

Behoorlijke lokaliteiten voor het nuttigen der maaltijden moeten beschikbaar zijn.

Alle collectieve krijgstuchtelijke maatregelen met betrekking tot de voeding zijn verboden.

Artikel 27

Boven- en onderkleding en schoeisel moeten in voldoende hoeveelheid aan krijgsgevangenen worden verstrekt door de gevangenhoudende Mogendheid, die rekening moet houden met het klimaat van de streek waar de gevangenen zich bevinden. De uniformen van de vijandelijke krijgsmacht, buitgemaakt door de gevangenhoudende Mogendheid, zullen, indien deze geschikt zijn voor het klimaat van het land, worden gebruikt voor het kleden van krijgsgevangenen.

In de vervanging en herstelling van deze goederen zal de gevangenhoudende Mogendheid geregeld voorzien. Bovendien zullen krijgsgevangenen die arbeid verrichten, overal waar de aard van de arbeid zulks vereist, daartoe geschikte kleding ontvangen.

Artikel 28

In alle kampen zullen cantines worden ingericht, waar de krijgsgevangenen zich levensmiddelen, voorwerpen voor dagelijks gebruik, zeep en tabak kunnen aanschaffen, waarvan de verkoopsprijs in geen geval de handelsprijs ter plaatse mag te boven gaan.

De winsten van de cantines zullen worden aangewend ten behoeve van de krijgsgevangenen; een speciaal fonds zal daartoe worden gesticht. De vertrouwensman heeft het recht mede te werken aan de administratie van de cantine en aan het beheer van het fonds.

Bij de opheffing van een kamp zal het batig saldo van het speciale fonds aan een internationale humanitaire organisatie worden overgedragen, ten einde te worden gebruikt ten behoeve van krijgsgevangenen van dezelfde nationaliteit als degenen die hebben bijgedragen tot de vorming van het fonds. In geval van algemene repatriëring zullen de saldi door de gevangenhoudende Mogendheid worden behouden, tenzij anders overeengekomen tussen de betrokken Mogendheden.

HOOFDSTUK III. Hygiëne en geneeskundige verzorging[bewerken]

Artikel 29

De gevangenhoudende Mogendheid is gehouden alle maatregelen op hygiënisch gebied te nemen, welke nodig zijn om de zindelijkheid der kampen en een goede gezondheidstoestand daarin te verzekeren en epidemieën te voorkomen.

Krijgsgevangenen moeten dag en nacht kunnen beschikken over privaten en urinoirs welke in overeenstemming zijn met de regels der hygiëne en in een voortdurende staat van zindelijkheid worden gehouden. Kampen waarin vrouwelijke krijgsgevangenen verblijf houden, moeten van afzonderlijke privaten voor haar zijn voorzien.

Bovendien moeten, onafhankelijk van de baden en douches waarvan de kampen moeten zijn voorzien, aan de krijgsgevangenen water en zeep in voldoende hoeveelheid worden verstrekt voor hun dagelijkse lichaamsverzorging en voor het wassen van hun linnengoed; daartoe zullen de nodige installaties te hunner beschikking worden gesteld, alsmede de nodige gelegenheid en tijd worden gegeven.

Artikel 30

Ieder kamp moet voorzien zijn van een behoorlijk ziekenverblijf, waar de krijgsgevangenen alle verzorging welke zij nodig mochten hebben, zomede een passende dieetvoeding kunnen ontvangen. Zo nodig zullen isolatie-vertrekken worden bestemd voor gevallen van besmettelijke of geestesziekten.

Krijgsgevangenen, lijdende aan een ernstige ziekte of wier toestand een bijzondere behandeling, operatief ingrijpen of verzorging in een ziekenhuis noodzakelijk maakt, moeten worden opgenomen in een militaire of burgerinrichting welke geschikt is om hen te behandelen, ook indien het in de bedoeling ligt hen spoedig te repatriëren. Bijzondere faciliteiten zullen worden verleend voor de verzorging van gebrekkigen, in het bijzonder van blinden, en voor hun revalidatie, in afwachting van hun repatriëring.

Bij voorkeur zullen krijgsgevangenen worden behandeld door geneeskundig personeel van de Mogendheid tot welke zij behoren, en, zo mogelijk, van hun eigen nationaliteit.

Krijgsgevangenen mag niet worden verhinderd zich bij de geneeskundige autoriteiten voor onderzoek aan te melden. De gevangenhoudende autoriteiten zullen aan iedere behandelde krijgsgevangene op diens verzoek een officiële verklaring verstrekken, welke de aard van zijn verwondingen of ziekte, en de duur en aard van zijn behandeling vermeldt. Een duplicaat van deze verklaring zal aan het Centraal Bureau voor Krijgsgevangenen worden gezonden.

De kosten van behandeling, waaronder begrepen die van ieder apparaat dat nodig is om de krijgsgevangenen in goede gezondheid te houden, in het bijzonder tand- of andere prothesen en brillen, zullen ten laste komen van de gevangenhoudende Mogendheid.

Artikel 31

Ten minste éénmaal per maand zullen geneeskundige inspecties van de krijgsgevangenen worden gehouden. Daarbij zal tevens het lichaamsgewicht van iedere krijgsgevangene worden nagegaan en geregistreerd. Deze inspecties hebben in het bijzonder ten doel de algemene gezondheids- en voedingstoestand en staat van zindelijkheid der krijgsgevangenen te contrôleren, zomede besmettelijke ziekten, in het bijzonder tuberculose, malaria en geslachtsziekten, op te sporen. Te dien einde zal gebruik worden gemaakt van de meest doelmatige methoden waarover kan worden beschikt, zoals het periodiek radiografisch kleinbeeldonderzoek tot ontdekking van tuberculose in haar eerste stadium.

Artikel 32

Van krijgsgevangenen die, hoewel niet aan de Geneeskundige Dienst der gewapende macht verbonden, geneesheer, tandheelkundige, verpleger of verpleegster zijn, mag door de gevangenhoudende Mogendheid worden verlangd, dat zij hun geneeskundige of verplegende functie uitoefenen in het belang van de krijgsgevangenen die tot dezelfde Mogendheid als zij zelf behoren. In dat geval blijven zij krijgsgevangenen, maar moeten zij op dezelfde wijze worden behandeld als de overeenkomstige leden van het geneeskundig personeel, die door de gevangenhoudende Mogendheid zijn aangehouden. Zij zijn dan vrijgesteld van iedere andere arbeid welke hun op grond van artikel 49 zou kunnen worden opgelegd.

HOOFDSTUK IV. Geneeskundig personeel en geestelijken, aangehouden voor hulp en bijstand aan krijgsgevangenen[bewerken]

Artikel 33

Leden van het geneeskundig personeel en geestelijken, aangehouden door de gevangenhoudende Mogendheid ten einde hulp en bijstand te verlenen aan krijgsgevangenen, zullen niet als krijgsgevangenen worden beschouwd. Niettemin zullen zij ten minste alle voordelen en de bescherming van dit Verdrag genieten, alsmede alle faciliteiten welke nodig zijn voor het verlenen van hun geneeskundige hulp en geestelijke bijstand aan de krijgsgevangenen.

In het kader van de militaire wetten en reglementen van de gevangenhoudende Mogendheid en onder het toezicht van de bevoegde diensten van deze Mogendheid, zullen zij, in overeenstemming met hun ethische opvattingen omtrent hun beroep, hun geneeskundige of geestelijke werkzaamheden voortzetten ten behoeve van de krijgsgevangenen, bij voorkeur van de strijdkrachten waartoe zij behoren. Voor de vervulling van hun geneeskundige of geestelijke taak genieten zij bovendien de volgende faciliteiten:

  • a. Zij zijn gemachtigd op geregelde tijden de krijgsgevangenen die zich in werkgroepen of hospitalen buiten het kamp bevinden, te bezoeken. De gevangenhoudende Mogendheid zal voor dit doel de benodigde vervoermiddelen te hunner beschikking stellen.
  • b. In ieder kamp is de oudste militaire arts in de hoogste rang tegenover de militaire autoriteiten van het kamp verantwoordelijk voor de werkzaamheden van het aangehouden geneeskundig personeel. Te dien einde zullen de Partijen bij het conflict zich van het uitbreken der vijandelijkheden af met elkander verstaan omtrent de overeenstemming van de rangen van haar geneeskundig personeel, met inbegrip van het personeel van de verenigingen, bedoeld in artikel 26 van het Verdrag van Genève voor de verbetering van het lot der gewonden en zieken, zich bevindende bij de strijdkrachten te velde, van 12 Augustus 1949. Voor alle aangelegenheden, voortvloeiende uit hun taak, hebben deze arts en de geestelijken rechtstreeks toegang tot de bevoegde autoriteiten van het kamp. Deze zullen hun alle faciliteiten verlenen, nodig voor de met deze aangelegenheden verband houdende correspondentie.
  • c. Het aangehouden personeel, hoewel onderworpen aan de interne discipline van het kamp waarin het zich bevindt, mag niet tot enige werkzaamheid, buiten zijn geneeskundige of geestelijke taak vallend, worden gedwongen.

Gedurende de vijandelijkheden zullen de Partijen bij het conflict zich met elkander verstaan omtrent een mogelijke aflossing van het aangehouden personeel en de regeling daarvan vaststellen.

Geen der voorgaande bepalingen ontheft de gevangenhoudende Mogendheid van de verplichtingen welke op haar rusten met betrekking tot de geneeskundige en geestelijke verzorging van de krijgsgevangenen.

HOOFDSTUK V. Godsdienst, studie en lichaamsoefeningen[bewerken]

Artikel 34

Krijgsgevangenen genieten volledige vrijheid om hun godsdienstplichten te vervullen, waaronder begrepen het bijwonen van hun eredienst, mits zij zich gedragen naar de door de militaire autoriteiten voorgeschreven maatregelen van orde.

Behoorlijke lokaliteiten zullen voor de godsdienstoefeningen ter beschikking worden gesteld.

Artikel 35

De tot de strijdkrachten behorende geestelijken die in handen van de vijandelijke Mogendheid vallen en die gebleven of aangehouden zijn om krijgsgevangenen bij te staan, zijn bevoegd hun geestelijke bijstand te verlenen en hun ambt vrijelijk onder hun geloofsgenoten uit te oefenen overeenkomstig hun godsdienstige gewetensplicht. Zij zullen worden verdeeld over de verschillende kampen en werkgroepen waarin zich krijgsgevangenen bevinden, die tot dezelfde krijgsmacht behoren, dezelfde taal spreken of dezelfde godsdienst belijden. Zij zullen de nodige faciliteiten genieten en in het bijzonder gebruik kunnen maken van de in artikel 33 bedoelde vervoermiddelen, ten einde de krijgsgevangenen buiten hun kamp te bezoeken. Onverminderd de censuur, genieten zij voor hun ambtelijke aangelegenheden vrijheid van correspondentie met de kerkelijke autoriteiten van het gevangenhoudende land en internationale godsdienstige organisaties. De brieven en briefkaarten welke zij tot dat doel verzenden, vallen buiten de aantallen, bedoeld in artikel 71.

Artikel 36

Krijgsgevangenen die bedienaars van een eredienst zijn, zonder aan hun eigen strijdkrachten als geestelijken verbonden te zijn geweest, zijn bevoegd, welke hun gezindte ook moge zijn, hun ambt vrijelijk onder hun geloofsgenoten uit te oefenen. Zij zullen te dien einde op dezelfde wijze worden behandeld als de door de gevangenhoudende Mogendheid aangehouden geestelijken. Zij mogen niet tot enige andere arbeid worden verplicht.

Artikel 37

Wanneer krijgsgevangenen niet beschikken over de bijstand van een aangehouden geestelijke der strijdkrachten of van een krijgsgevangen bedienaar van hun eredienst, zal, op verzoek van de belanghebbende krijgsgevangenen, een geestelijke die hun eigen dan wel een aanverwant geloof belijdt, of, bij gebreke daarvan, een daartoe bekwame leek, indien zulks uit confessioneel oogpunt mogelijk is, worden aangewezen om deze taak te vervullen. Deze aanwijzing, welke onderworpen is aan de goedkeuring van de gevangenhoudende Mogendheid, zal geschieden met instemming van de gemeenschap der betrokken krijgsgevangenen en, waar nodig, met goedkeuring van de plaatselijke geestelijke overheid van dezelfde geloofsbelijdenis. De aldus aangewezene moet zich gedragen naar alle voorschriften, door de gevangenhoudende Mogendheid vastgesteld in het belang van de orde en tucht en de militaire veiligheid.

Artikel 38

Vrijheid latend aan de persoonlijke voorkeur van iedere krijgsgevangene, zal de gevangenhoudende Mogendheid bezigheden van intellectuele, opvoedende, ontspannende en sportieve aard onder de krijgsgevangenen aanmoedigen; zij zal de nodige maatregelen nemen om de uitoefening daarvan te verzekeren door geschikte lokaliteiten en het benodigd materieel te hunner beschikking te stellen.

Krijgsgevangenen moeten gelegenheid hebben zich aan lichaamsoefeningen, sport en spel inbegrepen, te wijden en van de buitenlucht te genieten. Daartoe zal in alle kampen worden voorzien in voldoende open ruimten.

HOOFDSTUK VI. Krijgstucht[bewerken]

Artikel 39

Ieder krijgsgevangenkamp zal worden geplaatst onder het rechtstreeks gezag van een verantwoordelijk officier, die behoort tot de geregelde krijgsmacht van de gevangenhoudende Mogendheid. Deze officier moet in het bezit zijn van de tekst van dit Verdrag, moet zorg dragen, dat de bepalingen daarvan bekend zijn aan het personeel dat onder zijn bevelen staat, en zal, onder toezicht van zijn Regering, verantwoordelijk zijn voor de toepassing van het Verdrag.

Met uitzondering van officieren, zijn krijgsgevangenen de militaire groet en de uiterlijke eerbewijzen, voorgeschreven in de voor hun eigen gewapende macht van kracht zijnde reglementen, verschuldigd aan alle officieren van de gevangenhoudende Mogendheid.

Krijgsgevangen officieren zijn alleen gehouden de militaire groet te brengen aan officieren van hogere rang van de gevangenhoudende Mogendheid; echter zijn zij die groet verschuldigd aan de kampcommandant, onverschillig welke rang hij bekleedt.

Artikel 40

Het dragen van onderscheidingstekenen van rang en nationaliteit, evenals van decoraties, is geoorloofd.

Artikel 41

In ieder kamp zal de tekst van dit Verdrag en van de bijlagen, zomede de inhoud van alle bijzondere overeenkomsten, bedoeld in artikel 6, in de taal van de krijgsgevangenen, worden aangeslagen op plaatsen waar alle krijgsgevangenen deze kunnen lezen. Op verzoek zullen afschriften worden verstrekt aan de krijgsgevangenen die niet in de gelegenheid zijn van de aangeslagen tekst kennis te nemen.

Voorschriften, orders, waarschuwingen en bekendmakingen van iedere aard, betrekking hebbend op het gedrag der krijgsgevangenen, zullen hun worden medegedeeld in een voor hen begrijpelijke taal; zij zullen op de hierboven voorgeschreven wijze worden aangeslagen en exemplaren daarvan zullen aan de vertrouwensman ter hand worden gesteld. Alle orders en bevelen, tot krijgsgevangenen persoonlijk gericht, moeten eveneens worden gegeven in een voor hen begrijpelijke taal.

Artikel 42

Het gebruik van wapens tegen krijgsgevangenen, in het bijzonder tegen krijgsgevangenen die ontvluchten of pogen te ontvluchten, mag niet dan als uiterst middel worden toegepast en moet steeds worden voorafgegaan door sommaties welke in overeenstemming zijn met de omstandigheden.

HOOFDSTUK VII. Rangen van krijgsgevangenen[bewerken]

Artikel 43

Bij het uitbreken der vijandelijkheden zullen de Partijen bij het conflict elkander mededeling doen van de titels en rangen van alle personen, vermeld in artikel 4 van dit Verdrag, ten einde gelijkheid in de behandeling van gevangenen van overeenkomstige rang te verzekeren; indien titels en rangen later worden ingesteld, zal daarvan op gelijke wijze mededeling worden gedaan.

De gevangenhoudende Mogendheid zal de bevorderingen in rang erkennen, welke aan krijgsgevangenen zijn toegekend en waarvan haar behoorlijk mededeling is gedaan door de Mogendheid tot welke zij behoren.

Artikel 44

Officieren en met hen gelijkgestelde krijgsgevangenen moeten worden behandeld met de aan hun rang en leeftijd verschuldigde achting.

Ten einde de bediening in officierskampen te verzekeren, zullen daarbij krijgsgevangen soldaten van dezelfde krijgsmacht, en zoveel mogelijk dezelfde taal sprekend, in voldoend aantal worden gedetacheerd, met inachtneming van de rang der officieren en met hen gelijkgestelden; aan deze oppassers mag geen andere arbeid worden opgedragen.

Het voeren van de huishouding door de officieren zelf moet zoveel mogelijk worden bevorderd.

Artikel 45

Krijgsgevangenen, niet behorend tot de officieren of met hen gelijkgestelden, moeten worden behandeld met de aan hun rang en leeftijd verschuldigde achting.

Het voeren van de huishouding door de krijgsgevangenen zelf moet zoveel mogelijk worden bevorderd.

HOOFDSTUK VIII. Overbrengen van krijgsgevangenen na hun aankomst in een kamp[bewerken]

Artikel 46

Wanneer de gevangenhoudende Mogendheid besluit krijgsgevangenen over te brengen, moet zij rekening houden met de belangen van de krijgsgevangenen zelf, ten einde in het bijzonder de moeilijkheden van hun repatriëring niet te vergroten.

Het overbrengen van krijgsgevangenen moet steeds op menslievende wijze geschieden en onder omstandigheden welke niet minder gunstig mogen zijn dan die waaronder troepen van de gevangenhoudende Mogendheid worden verplaatst. Er moet steeds rekening worden gehouden met de klimatologische omstandigheden waaraan de krijgsgevangenen gewend zijn, en de omstandigheden waaronder de overbrenging plaats vindt, mogen in geen geval schadelijk zijn voor hun gezondheid.

De gevangenhoudende Mogendheid moet gedurende de overbrenging drinkwater en voedsel in voldoende hoeveelheid aan de krijgsgevangenen verschaffen om hen in goede gezondheid te houden, zomede de nodige kleding, huisvesting en geneeskundige verzorging. Zij zal alle vereiste voorzorgen nemen om hun veiligheid gedurende het overbrengen te waarborgen, in het bijzonder ingeval de reis over zee of door de lucht geschiedt, en zal vóór hun vertrek een volledige lijst opstellen van de gevangenen die worden overgebracht.

Artikel 47

Zieke of gewonde krijgsgevangenen mogen niet worden overgebracht zolang hun herstel door de reis in gevaar zou kunnen worden gebracht, tenzij hun veiligheid zulks gebiedend vereist.

Indien het gevechtsfront een kamp nadert, mogen de krijgsgevangenen in dit kamp alleen dan worden overgebracht indien hun overbrenging kan plaats vinden onder omstandigheden welke voldoende kans op veiligheid bieden, of indien zij groter gevaar lopen door ter plaatse te blijven dan door te worden overgebracht.

Artikel 48

In geval van overbrenging zullen krijgsgevangenen officieel in kennis worden gesteld met hun vertrek en nieuw postadres; deze mededeling zal hun zo tijdig worden gedaan, dat zij hun bagage kunnen pakken en hun familie waarschuwen.

Hun zal worden toegestaan hun persoonlijke bezittingen, hun correspondentie en de door hen ontvangen pakketten mede te nemen; het gewicht van deze goederen mag, indien de omstandigheden van de overbrenging zulks vereisen, worden beperkt tot hetgeen de krijgsgevangene redelijkerwijze kan dragen; in geen geval mag het gewicht vijf en twintig kilogram te boven gaan.

Correspondentie en postpakketten, aan hun vroeger kamp geadresseerd, zullen hun onverwijld worden nagezonden. De kampcommandant zal, in overleg met de vertrouwensman, de nodige maatregelen nemen om te voorzien in het vervoer van de gemeenschappelijke goederen der krijgsgevangenen en van de bagage welke zij niet kunnen medenemen ten gevolge van beperkingen, opgelegd op grond van het tweede lid van dit artikel.

De vervoerkosten zullen ten laste komen van de gevangenhoudende Mogendheid.

AFDELING III. Arbeid van krijgsgevangenen[bewerken]

Artikel 49

De gevangenhoudende Mogendheid mag gezonde krijgsgevangenen voor arbeid gebruiken, rekening houdend met hun leeftijd, sekse, rang en lichamelijke geschiktheid, en in het bijzonder met het doel om hen lichamelijk en geestelijk in goede gezondheid te houden.

Aan krijgsgevangen onderofficieren mogen alleen toeziende werkzaamheden worden opgedragen. Degenen die daartoe niet zijn aangewezen, kunnen om andere passende arbeid vragen, welke hun dan, voor zover mogelijk, zal worden verschaft.

Indien officieren of met hen gelijkgestelden om passende arbeid vragen, zal hun die, voor zover mogelijk, worden verschaft. In geen geval mogen zij tot het verrichten van arbeid worden verplicht.

Artikel 50

Naast werkzaamheden in verband met de administratie, de inrichting of het onderhoud van hun kamp, mogen krijgsgevangenen tot geen andere werkzaamheden worden verplicht dan die welke behoren tot één van de volgende categorieën:

  • a. landbouw;
  • b. grondstoffen-winnende of -bewerkende industrieën; verwerkende industrieën, met uitzondering van metaal-, machine- en chemische industrieën; openbare werken en bouwwerken welke geen militaire aard of bestemming hebben;
  • c. vervoer en opslag van goederen, zonder militair karakter of militaire bestemming;
  • d. werkzaamheden op het gebied van de handel, ambacht of kunstnijverheid;
  • e. huishoudelijke diensten;
  • f. openbare nutsbedrijven zonder militair karakter of militaire bestemming.

In geval van schending van bovenstaande bepalingen, zijn de krijgsgevangenen bevoegd hun recht van beklag uit te oefenen, overeenkomstig artikel 78.

Artikel 51

De arbeidsvoorwaarden voor krijgsgevangenen moeten behoorlijk zijn, in het bijzonder wat betreft huisvesting, voeding, kleding en materiaal; deze voorwaarden mogen niet achterstaan bij die waaronder soortgelijke arbeid wordt verricht door onderdanen van de gevangen gehouden Mogendheid; eveneens moet rekening worden gehouden met klimatologische omstandigheden.

De gevangenhoudende Mogendheid die van de arbeid van krijgsgevangenen gebruik maakt, zal in de streken waar deze gevangenen arbeiden, zorg dragen, dat de nationale wetten op het gebied van de arbeidsbescherming en, meer in het bijzonder, de voorschriften ter beveiliging van arbeiders behoorlijk worden toegepast.

De krijgsgevangenen moeten voor het werk worden opgeleid en worden voorzien van de beveiligingsmiddelen, passend bij de door hen te verrichten arbeid en overeenkomend met die welke voorgeschreven zijn voor de onderdanen van de gevangenhoudende Mogendheid. Onverminderd de bepalingen van artikel 52, mogen krijgsgevangenen worden blootgesteld aan de normale risico's welke burgerwerklieden lopen.

In geen geval mogen de arbeidsomstandigheden worden verzwaard door krijgstuchtelijke maatregelen.

Artikel 52

Geen krijgsgevangene mag worden gebruikt voor werkzaamheden van ongezonde of gevaarlijke aard, tenzij vrijwillig.

Geen krijgsgevangene mag worden gebruikt voor arbeid welke als vernederend zou worden beschouwd voor een lid van de gewapende macht der gevangenhoudende Mogendheid.

Het ruimen van mijnen en ander, soortgelijk oorlogstuig wordt beschouwd als gevaarlijk werk.

Artikel 53

De duur van de dagelijkse arbeid der krijgsgevangenen, waaronder begrepen de tijd voor de heen- en terugweg, mag niet overmatig lang zijn en in geen geval langer dan die welke geoorloofd is voor burgerwerklieden ter plaatse, onderdanen van de gevangenhoudende Mogendheid die dezelfde arbeid verrichten.

Aan krijgsgevangenen moet, in het midden van de dagelijkse arbeidstijd, een rusttijd van ten minste één uur worden toegestaan; deze rusttijd zal gelijk zijn aan die welke is vastgesteld voor de arbeiders van de gevangenhoudende Mogendheid, indien deze van langere duur is. Ook zal hun wekelijks een rusttijd van vier en twintig uur aan één stuk worden toegestaan, bij voorkeur op Zondag of op de in hun land van herkomst geldende rustdag. Bovendien zal iedere krijgsgevangene die een jaar heeft gewerkt, acht achtereenvolgende dagen rust genieten, gedurende welke tijd zijn werkvergoeding hem zal worden uitbetaald.

Indien werkmethoden zoals stukwerk worden toegepast, mogen deze de werkduur niet overmatig lang maken.

Artikel 54

De aan krijgsgevangenen verschuldigde werkvergoeding zal worden vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 62 van dit Verdrag.

Krijgsgevangenen die het slachtoffer zijn van een arbeidsongeval of ziek worden gedurende of ten gevolge van hun arbeid, zullen alle verzorging ontvangen welke hun toestand noodzakelijk maakt. Bovendien zal de gevangenhoudende Mogendheid hun een geneeskundig attest verstrekken om hen in staat te stellen hun rechten te doen gelden bij de Mogendheid tot welke zij behoren, en een duplicaat daarvan doen toekomen aan het Centraal Bureau voor Krijgsgevangenen, bedoeld in artikel 123.

Artikel 55

De geschiktheid van krijgsgevangenen om te arbeiden moet op gezette tijden en ten minste éénmaal per maand door geneeskundig onderzoek worden gecontroleerd. Bij dat onderzoek moet in het bijzonder rekening worden gehouden met de aard der werkzaamheden welke van de krijgsgevangenen worden verlangd.

Indien een krijgsgevangene zich niet in staat acht te arbeiden, zal hem worden toegestaan zich te melden bij de geneeskundige autoriteiten van zijn kamp; de geneesheren kunnen aanbevelen, dat krijgsgevangenen die naar hun mening niet geschikt zijn om te arbeiden, daarvan worden vrijgesteld.

Artikel 56

De organisatie en administratie van werkgroepen moeten overeenstemmen met die van krijgsgevangenkampen.

Iedere werkgroep zal onder het toezicht van een krijgsgevangenkamp en daarvan administratief afhankelijk blijven. De militaire autoriteiten en de commandant van dat kamp zullen, onder leiding van hun Regering, verantwoordelijk zijn voor de naleving van de bepalingen van dit Verdrag in de werkgroepen.

De kampcommandant zal dagelijks een lijst bijhouden van de werkgroepen welke tot zijn kamp behoren, en daarvan mededeling doen aan de gedelegeerden van de beschermende Mogendheid, het Internationale Comité van het Rode Kruis of andere organisaties tot hulpverlening aan krijgsgevangenen, die het kamp mochten bezoeken.

Artikel 57

De behandeling van krijgsgevangenen die voor particulieren arbeiden, zal, ook indien deze hen onder eigen verantwoordelijkheid bewaken en beschermen, ten minste gelijk zijn aan die welke dit Verdrag voorschrijft; de gevangenhoudende Mogendheid, de militaire autoriteiten en de commandant van het kamp waartoe deze gevangenen behoren, zullen de volle verantwoordelijkheid dragen voor het onderhoud, de verzorging, de behandeling en de betaling van de werkvergoeding van deze krijgsgevangenen.

Deze krijgsgevangenen hebben het recht in verbinding te blijven met de vertrouwensmannen in de kampen waartoe zij behoren.

AFDELING IV. Geldmiddelen van krijgsgevangenen[bewerken]

Artikel 58

Bij het uitbreken der vijandelijkheden en in afwachting van een overeenkomst dienaangaande met de beschermende Mogendheid, kan de gevangenhoudende Mogendheid vaststellen welk bedrag krijgsgevangenen ten hoogste aan contant geld of in een soortgelijke vorm bij zich mogen hebben. Alle daarbovengaande bedragen welke op wettige wijze in hun bezit waren en welke hun ontnomen of onthouden zijn, zullen, evenals alle door hen in bewaring gegeven bedragen, op hun rekening worden geboekt en mogen zonder hun toestemming niet in een andere muntsoort worden omgerekend.

Wanneer het krijgsgevangenen geoorloofd is tegen contante betaling buiten het kamp inkopen te doen of voor zich diensten te doen verrichten, zullen deze betalingen worden gedaan door de krijgsgevangenen zelf of door de kampadministratie, die deze ten laste van de rekening van de betrokken krijgsgevange zal brengen. De gevangenhoudende Mogendheid zal terzake de nodige voorschriften geven.

Artikel 59

Contante bedragen in de muntsoort van de gevangenhoudende Mogendheid, welke aan krijgsgevangenen, overeenkomstig artikel 18, op het ogenblik van hun gevangenneming zijn ontnomen, zullen op de rekening van ieder afzonderlijk worden tegoedgeschreven, overeenkomstig de bepalingen van artikel 64 van deze Afdeling.

Op deze rekening zullen eveneens worden toegoedgeschreven de contante bedragen in de muntsoort van de gevangenhoudende Mogendheid, welke verschuldigd zijn op grond van de omrekening van contante bedragen in andere muntsoorten, welke tegelijkertijd aan de krijgsgevangenen zijn ontnomen.

Artikel 60

De gevangenhoudende Mogendheid zal aan alle krijgsgevangenen een maandelijks voorschot verstrekken op de bezoldiging, waarvan het bedrag zal worden vastgesteld door omrekening in de muntsoort van genoemde Mogendheid van de volgende bedragen:

Groep I: krijgsgevangenen beneden de rang van sergeant: acht Zwitserse francs;
Groep II: sergeanten en andere onderofficieren of krijgsgevangenen van overeenkomstige rang: twaalf Zwitserse francs;
Groep III: officieren tot en met de rang van kapitein of krijgsgevangenen van overeenkomstige rang: vijftig Zwitserse francs;[1]
Groep IV: majoors, luitenant-kolonels, kolonels of krijgsgevangenen van overeenkomstige rang: zestig Zwitserse francs;
Groep V: opperofficieren of krijgsgevangenen van overeenkomstige rang: vijf en zeventig Zwitserse francs.
De betrokken Partijen bij het conflict kunnen echter bij bijzondere overeenkomst wijziging brengen in het bedrag van de voorschotten op de bezoldiging welke aan krijgsgevangenen van de verschillende hierboven opgesomde groepen verschuldigd is.

Indien de bedragen, genoemd in het eerste lid van dit artikel, te hoog zouden zijn vergeleken bij de bezoldiging welke wordt betaald aan de leden van de krijgsmacht van de gevangenhoudende Mogendheid, of indien zij, om welke reden ook, deze Mogendheid in ernstige moeilijkheden mochten brengen, zal de gevangenhoudende Mogendheid bovendien, in afwachting van het sluiten van een bijzondere overeenkomst met de Mogendheid tot welke de krijgsgevangenen behoren, ten einde deze bedragen te wijzigen:

  • a. voortgaan de in het eerste lid genoemde bedragen op de rekeningen van de krijgsgevangenen tegoed te schrijven;
  • b. tijdelijk de bedragen welke van de voorschotten op de bezoldiging worden uitbetaald, mogen beperken tot een redelijk bedrag, hetwelk zij de krijgsgevangenen ten eigen gebruike ter beschikking zal stellen; voor de krijgsgevangenen van groep I mogen deze bedragen echter nimmer minder zijn dan die welke de gevangenhoudende Mogendheid aan de leden van haar eigen krijgsmacht betaalt.

De redenen van een zodanige beperking zullen onverwijld aan de beschermende Mogenheid worden medegedeeld.

Artikel 61

De gevangenhoudende Mogendheid zal ter verdeling de geldzendingen in ontvangst nemen, welke de Mogendheid tot welke de krijgsgevangenen behoren, hun als aanvulling op hun bezoldiging mocht doen toekomen, mits de bedragen voor iedere krijgsgevangene van dezelfde groep gelijk zijn, mits zij aan alle krijgsgevangenen van deze groep, die tot die Mogendheid behoren, worden verstrekt en mits zij zo spoedig mogelijk op de persoonlijke rekening van de krijgsgevangene worden tegoedgeschreven, overeenkomstig de bepalingen van artikel 64. Deze aanvullingen op de bezoldiging zullen de gevangenhoudende Mogendheid niet ontheffen van enige verplichting krachtens dit Verdrag.

Artikel 62

Krijgsgevangenen zullen rechtstreeks van de gevangenhoudende autoriteiten een billijke werkvergoeding ontvangen, waarvan het bedrag door genoemde autoriteiten zal worden vastgesteld, maar welke nooit minder mag zijn dan een kwart Zwitserse franc voor een volle werkdag. De gevangenhoudende Mogendheid zal aan de krijgsgevangenen, alsmede aan de Mogendheid tot welke deze behoren, door tussenkomst van de beschermende Mogendheid, mededeling doen van het bedrag van de werkvergoeding per dag dat zij heeft vastgesteld.

Evenzo zal een werkvergoeding door de gevangenhoudende autoriteiten worden verstrekt aan krijgsgevangenen die vast belast zijn met een functie of als handwerksman worden gebruikt in verband met de administratie, de interne inrichting of het onderhoud van de kampen, alsmede aan de gevangenen die aangewezen zijn om geestelijke of geneeskundige werkzaamheden ten bate van hun kameraden te verrichten.

De werkvergoeding van de vertrouwensman, van zijn medewerkers en van zijn eventuele raadslieden zal worden betaald uit het fonds dat uit de winsten van de cantine wordt gevormd. Het bedrag daarvan zal worden vastgesteld door de vertrouwensman en goedgekeurd door de kampcommandant. Indien een zodanig fonds niet bestaat, zullen de gevangenhoudende autoriteiten aan deze gevangenen een billijke werkvergoeding verstrekken.

Artikel 63

Krijgsgevangenen zijn gerechtigd geldzendingen te ontvangen, welke aan hen persoonlijk of gezamenlijk zijn gericht.

Iedere krijgsgevangene zal de beschikking hebben over het batig saldo van zijn rekening, zoals bepaald in het volgend artikel, binnen de grenzen, vastgesteld door de gevangenhoudende Mogendheid die de gevraagde betalingen zal doen. Onverminderd de financiële of monetaire beperkingen welke de gevangenhoudende Mogendheid noodzakelijk acht, zijn krijgsgevangenen gerechtigd betalingen in het buitenland te doen verrichten. In dat geval zal de gevangenhoudende Mogendheid in het bijzonder voorrang verlenen aan de betalingen welke de gevangenen doen aan de personen voor wie zij moeten zorgen.

In ieder geval mogen krijgsgevangenen, indien de Mogendheid tot welke zij behoren, daarin toestemt, betalingen doen verrichten in hun eigen land op de volgende wijze: de gevangenhoudende Mogendheid zal aan genoemde Mogendheid, door tussenkomst van de beschermende Mogendheid, een kennisgeving doen toekomen, welke alle noodzakelijke bijzonderheden bevat omtrent de krijgsgevangenen en de begunstigden, alsmede de grootte van het te betalen bedrag, uitgedrukt in de muntsoort van de gevangenhoudende Mogendheid; deze kennisgeving zal worden ondertekend door de betrokken krijgsgevangene en gecontrasigneerd door de kampcommandant. De gevangenhoudende Mogendheid zal dit bedrag van de rekening van de gevangene afschrijven; de aldus afgeschreven bedragen zal zij tegoedschrijven op de rekening van de Mogendheid tot welke de gevangenen behoren.

Voor de toepassing van de voorgaande bepalingen kan de gevangenhoudende Mogendheid met vrucht het model-reglement in bijlage V van dit Verdrag raadplegen.

Artikel 64

De gevangenhoudende Mogendheid zal voor iedere krijgsgevangene een rekening aanhouden, welke ten minste de volgende gegevens zal bevatten:

  • 1. de bedragen, aan de gevangene verschuldigd of door hem ontvangen als voorschot op de bezoldiging, als werkvergoeding of uit welke anderen hoofde ook; de bedragen in de muntsoort van de gevangenhoudende Mogendheid, welke aan de gevangene zijn ontnomen; de bedragen welke aan de gevangene zijn ontnomen en op zijn verzoek zijn omgerekend in de muntsoort van genoemde Mogendheid;
  • 2. de in contant geld of in een soortgelijke vorm aan de krijgsgevangene gedane betalingen; de voor zijn rekening en op zijn verzoek gedane betalingen; de volgens het derde lid van het voorgaand artikel overgemaakte bedragen.

Artikel 65

Iedere op de rekening van een krijgsgevangene ingeschreven post zal worden gecontrasigneerd of geparafeerd door hem zelf of door de vertrouwensman die in zijn naam handelt.

De krijgsgevangenen zullen te allen tijde redelijke faciliteiten genieten om hun rekening te raadplegen of daarvan een afschrift te verkrijgen; de rekening mag eveneens worden gecontroleerd door de vertegenwoordigers van de beschermende Mogendheid tijdens hun bezoeken aan het kamp.

Bij het overbrengen van krijgsgevangenen van het ene kamp naar het andere, zal hun persoonlijke rekening hen volgen. In geval van overdracht van de ene gevangenhoudende Mogendheid aan een andere Mogendheid zullen hen de bedragen volgen, welke hun toebehoren en niet luiden in de muntsoort van de gevangenhoudende Mogendheid; voor alle andere bedragen welke op het tegoed van hun rekening mochten blijven staan, zal hun een bewijs worden gegeven.

De betrokken Partijen bij het conflict kunnen overeenkomen elkander, door tussenkomst van de beschermende Mogendheid en met bepaalde tussenpozen, in kennis te stellen met de stand van de rekeningen der krijgsgevangenen.

Artikel 66

Bij het einde der krijgsgevangenschap, door invrijheidstelling of repatriëring, zal de gevangenhoudende Mogendheid aan de krijgsgevangene een door een bevoegd officier ondertekende verklaring afgeven, waaruit het hem toekomend batig saldo blijkt. Bovendien zal de gevangenhoudende Mogendheid aan de Mogendheid tot welke de krijgsgevangenen behoren, door tussenkomst van de beschermende Mogendheid, lijsten doen toekomen, welke alle bijzonderheden bevatten over de gevangenen wier gevangenschap is geëindigd door repatriëring, invrijheidstelling, ontvluchting, overlijden of op enige andere wijze, en waaruit in het bijzonder blijkt het batig saldo van hun rekeningen. Iedere bladzijde van deze lijsten zal worden gewaarmerkt door een bevoegd vertegenwoordiger van de gevangenhoudende Mogendheid.

De betrokken Mogendheden kunnen bij bijzondere overeenkomst bovenstaande bepalingen geheel of gedeeltelijk wijzigen.

De Mogendheid tot welke de krijgsgevangene behoort, is er voor verantwoordelijk het batig saldo dat hem door de gevangenhoudende Mogendheid bij het einde van zijn gevangenschap is verschuldigd, met hem af te rekenen.

Artikel 67

De overeenkomstig artikel 60 aan krijgsgevangenen verstrekte voorschotten op hun bezoldiging zullen worden geacht te zijn gedaan namens de Mogendheid tot welke zij behoren; inzake deze voorschotten op de bezoldiging, benevens inzake alle krachtens artikel 63, derde lid, en artikel 68 door genoemde Mogendheid gedane betalingen, zullen tussen de betrokken Mogendheden bij het einde der vijandelijkheden regelingen worden getroffen.

Artikel 68

Ieder door een krijgsgevangene gedaan verzoek om schadevergoeding wegens enig letsel of enige invaliditeit, veroorzaakt door arbeid, zal worden medegedeeld aan de Mogendheid tot welke hij behoort, door tussenkomst van de beschermende Mogendheid. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 54 zal de gevangenhoudende Mogendheid in alle gevallen aan de krijgsgevangene een verklaring afgeven, waaruit blijkt de aard van de verwonding of invaliditeit, de omstandigheden waaronder deze is ontstaan, en de bijzonderheden over de geneeskundige of hospitaalbehandeling welke hem is verleend. Deze verklaring zal door een verantwoordelijk officier van de gevangenhoudende Mogendheid worden ondertekend en de bijzonderheden van medische aard zullen door een arts van de Geneeskundige Dienst worden gewaarmerkt.

De gevangenhoudende Mogendheid zal eveneens aan de Mogendheid tot welke de krijgsgevangenen behoren, mededeling doen van ieder verzoek om schadevergoeding dat door een gevangene is ingediend terzake van persoonlijke bezittingen, geldbedragen of voorwerpen van waarde, welke hem krachtens artikel 18 zijn ontnomen en hem bij zijn repatriëring niet zijn teruggegeven, alsmede van ieder verzoek om schadevergoeding in verband met een verlies dat de krijgsgevangene aan een fout van de gevangenhoudende Mogendheid of van één van haar ondergeschikten toeschrijft. Niettemin zal de gevangenhoudende Mogendheid op haar kosten de persoonlijke bezittingen vervangen, welke de gevangene tijdens zijn gevangenschap nodig heeft. In alle gevallen zal de gevangenhoudende Mogendheid aan de gevangene een door een verantwoordelijk officier ondertekende verklaring afgeven, welke alle nodige inlichtingen bevat omtrent de redenen waarom deze bezittingen, geldbedragen of voorwerpen van waarde hem niet zijn teruggegeven. Een afschrift van deze verklaring zal worden gezonden aan de Mogendheid tot welke de gevangene behoort, door tussenkomst van het Centraal Bureau voor Krijgsgevangenen, bedoeld in artikel 123.

AFDELING V. Betrekkingen der krijgsgevangenen met de buitenwereld[bewerken]

Artikel 69

Zodra zij krijgsgevangenen in haar macht heeft, zal de gevangenhoudende Mogendheid aan hen en aan de Mogendheid tot welke zij behoren, door tussenkomst van de beschermende Mogendheid, de maatregelen ter kennis brengen, welke zij tot uitvoering van de bepalingen van deze Afdeling heeft genomen. Evenzo zal zij iedere wijziging in deze maatregelen ter kennis van de betrokken Partijen brengen.

Artikel 70

Zodra hij gevangen genomen is of uiterlijk één week na aankomst in een kamp, zelfs indien het een doorgangskamp betreft, en evenzo in geval van ziekte of overbrenging naar een ziekenverblijf of naar een ander kamp, zal iedere krijgsgevangene in de gelegenheid worden gesteld enerzijds aan zijn familie en anderzijds aan het Centraal Bureau voor Krijgsgevangenen, bedoeld in artikel 123, rechtstreeks een briefkaart te zenden, zo mogelijk overeenkomstig het als bijlage aan dit Verdrag gehecht model, welke hen inlicht over zijn gevangenneming, adres en gezondheidstoestand. Bedoelde briefkaarten moeten met de grootst mogelijke spoed worden doorgezonden en mogen op geen enkele wijze worden opgehouden.

Artikel 71

Krijgsgevangenen zijn gerechtigd zowel brieven en briefkaarten te verzenden als te ontvangen. Indien de gevangenhoudende Mogendheid het noodzakelijk acht deze correspondentie te beperken, moet zij maandelijks de verzending toestaan van ten minste twee brieven en vier briefkaarten, zoveel mogelijk overeenkomstig de als bijlage aan dit Verdrag gehechte modellen, ongerekend de briefkaarten, bedoeld in artikel 70. Verdere beperkingen mogen alleen worden opgelegd indien de beschermende Mogendheid alle reden heeft deze in het belang van de krijgsgevangenen zelf te achten, gezien de moeilijkheden welke de gevangenhoudende Mogendheid ontmoet bij het vinden van een voldoend aantal bevoegde vertalers voor het uitoefenen van de noodzakelijke censuur. Indien de aan krijgsgevangenen gerichte correspondentie moet worden beperkt, mag deze beslissing slechts worden genomen door de Mogendheid tot welke zij behoren, eventueel op verzoek van de gevangenhoudende Mogendheid. Deze brieven en briefkaarten moeten met de snelste middelen waarover de gevangenhoudende Mogendheid beschikt, worden vervoerd; zij mogen niet worden opgehouden of achtergehouden bij wijze van tuchtmaatregel.

Krijgsgevangenen die sedert lang zonder bericht van hun naaste familieleden zijn, of die niet in de gelegenheid zijn langs de gewone weg bericht van hen te ontvangen of aan hen te zenden, evenals degenen die zich zeer ver van de hunnen bevinden, zijn gerechtigd telegrammen te zenden, waarvan de kosten ten laste van hun rekening bij de gevangenhoudende Mogendheid zullen worden gebracht of betaald met het geld waarover zij beschikken. Deze maatregel zal eveneens voor hen van toepassing zijn in dringende gevallen.

In den regel zal de correspondentie van krijgsgevangenen in hun moedertaal worden gevoerd. De Partijen bij het conflict kunnen correspondentie in andere talen toestaan.

De zakken welke de post van krijgsgevangenen bevatten, moeten zorgvuldig verzegeld zijn en van etiketten voorzien, waaruit duidelijk hun inhoud blijkt, en moeten geadresseerd zijn aan de postkantoren van bestemming.

Artikel 72

Krijgsgevangenen zijn gerechtigd per post of op iedere andere wijze persoonlijke of collectieve zendingen te ontvangen, welke in het bijzonder bevatten levensmiddelen, kleding, geneeskundige benodigdheden en voorwerpen tot voorziening in hun behoeften op godsdienstig terrein of op het gebied van ontwikkeling of ontspanning, waaronder begrepen boeken, voorwerpen voor de eredienst, wetenschappelijk materiaal, examen-opgaven, muziekinstrumenten, sportbenodigdheden en al hetgeen de gevangenen in staat stelt hun studie voort te zetten of de kunst te beoefenen.

Deze zendingen zullen de gevangenhoudende Mogendheid in genen dele ontheffen van de verplichtingen welke krachtens dit Verdrag op haar rusten.

De enige beperkingen welke aan deze zendingen mogen worden opgelegd, zijn die welke worden voorgesteld door de beschermende Mogendheid in het belang van de krijgsgevangenen zelf, dan wel door het Internationale Comité van het Rode Kruis of enige andere organisatie tot hulpverlening aan de krijgsgevangenen, uitsluitend met betrekking tot hun eigen zendingen, wegens buitengewone overbelasting van de vervoer- en verbindingsmiddelen.

De wijze van verzending van persoonlijke of collectieve zendingen zal, zo nodig, worden geregeld bij bijzondere overeenkomst tussen de betrokken Mogendheden, welke in geen geval vertraging in de uitreiking van zendingen tot hulpverlening aan de krijgsgevangenen mag veroorzaken. Zendingen van levensmiddelen of kleding mogen geen boeken bevatten; geneeskundige benodigdheden zullen in het algemeen in collectieve pakketten worden verzonden.

Artikel 73

Bij gebreke van bijzondere overeenkomsten tussen de betrokken Mogendheden over de wijze van ontvangst en verdeling van collectieve zendingen tot hulpverlening, zal het reglement betreffende collectieve zendingen, hetwelk als bijlage aan dit Verdrag is gehecht, van toepassing zijn.

Bovenbedoelde bijzondere overeenkomsten mogen in geen geval het recht van de vertrouwensman beperken om bezit te nemen van de voor krijgsgevangenen bestemde collectieve zendingen tot hulpverlening, over te gaan tot de verdeling daarvan en daarover te beschikken in het belang van de gevangenen.

Deze overeenkomsten mogen evenmin het recht beperken van de vertegenwoordigers van de beschermende Mogendheid, het Internationaal Comité van het Rode Kruis of enige andere organisatie tot hulpverlening aan krijgsgevangenen, belast met het verzenden van deze collectieve zendingen, om toe te zien op de verdeling daarvan onder de geadresseerden.

Artikel 74

Alle zendingen tot hulpverlening aan krijgsgevangenen zullen vrijgesteld zijn van invoerrechten, accijnzen en andere rechten.

Correspondentie, zendingen tot hulpverlening en toegestane geldzendingen, gericht aan of verzonden door krijgsgevangenen, per post, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van de Informatiebureaux, bedoeld in artikel 122, en van het Centraal Bureau voor Krijgsgevangenen, bedoeld in artikel 123, zullen vrijgesteld zijn van port, zowel in het land van herkomst en dat van bestemming, als in de landen van doorvoer.

De vervoerkosten van zendingen tot hulpverlening aan krijgsgevangenen, welke, ten gevolge van haar gewicht of om enige andere reden, hun niet per post kunnen worden toegezonden, zullen ten laste komen van de gevangenhoudende Mogendheid in alle gebieden welke zich onder haar gezag bevinden. De overige Mogendheden die partij zijn bij het Verdrag, zullen de vervoerkosten in haar onderscheiden gebieden dragen.

Bij gebreke van bijzondere overeenkomsten tussen de betrokken Mogendheden, zullen de uit het vervoer van deze zendingen voortvloeiende kosten welke niet worden gedekt door bovenbedoelde vrijstellingen, ten laste van de afzender komen.

De Hoge Verdragsluitende Partijen zullen er zoveel mogelijk naar streven de tarieven, berekend voor telegrammen welke door krijgsgevangenen verzonden of aan hen gericht worden, te verlagen.

Artikel 75

Ingeval militaire operaties de betrokken Mogendheden zouden beletten de op haar rustende verplichting na te komen om het vervoer van de zendingen, bedoeld in de artikelen 70, 71, 72 en 77, te verzorgen, mogen de betrokken beschermende Mogendheden, het Internationale Comité van het Rode Kruis of enige andere organisatie welke daarvoor toestemming van de Partijen bij het conflict heeft ontvangen, trachten het vervoer van deze zendingen te doen plaats vinden met passende middelen (spoorwegwagons, vrachtauto's, vaartuigen of vliegtuigen, enz.). De Hoge Verdragsluitende Partijen zullen trachten hun tot dat doel deze vervoermiddelen te verschaffen en het verkeer ervan toe te staan, in het bijzonder door het verstrekken van de noodzakelijke vrijgeleiden.

Deze vervoermiddelen mogen eveneens worden gebruikt om te vervoeren:

  • a. de correspondentie, lijsten en rapporten, uitgewisseld tussen het Centraal Informatiebureau, bedoeld in artikel 123, en de nationale Bureaux, bedoeld in artikel 122;
  • b. de correspondentie en rapporten betreffende krijgsgevangenen, welke de beschermende Mogendheden, het Internationale Comité van het Rode Kruis of enige andere organisatie tot hulpverlening aan de krijgsgevangenen, uitwisselen hetzij met hun eigen gedelegeerden, hetzij met de Partijen bij het conflict.

Deze bepalingen beperken in genen dele het recht van iedere Partij bij het conflict om, indien zij zulks verkiest, het vervoer op andere wijze te organiseren en vrijgeleiden te verstrekken op overeen te komen voorwaarden.

Bij gebreke van bijzondere overeenkomsten, zullen de kosten, veroorzaakt door het gebruik van deze vervoermiddelen, naar evenredigheid worden gedragen door de Partijen bij het conflict, wier onderdanen daarvan profijt trekken.

Artikel 76

De censuur van aan krijgsgevangenen gerichte of door hen verzonden correspondentie moet zo snel mogelijk geschieden. Deze mag slechts worden uitgevoerd door de Staat van verzending en van bestemming en slechts éénmaal door ieder van hen.

Het onderzoek van voor krijgsgevangenen bestemde zendingen mag niet op zodanige wijze geschieden, dat de daarin aanwezige levensmiddelen aan bederf worden blootgesteld en zal, behoudens in geval van geschreven of gedrukte stukken, worden uitgevoerd in tegenwoordigheid van de geadresseerde of van een door hem gevolmachtigd mede-krijgsgevangene. De uitreiking van persoonlijke of collectieve zendingen aan krijgsgevangenen mag niet worden vertraagd onder voorwendsel van moeilijkheden bij de censuur.

Ieder verbod om te corresponderen, door de Partijen bij het conflict om militaire of politieke redenen uitgevaardigd, mag slechts van tijdelijke aard en van zo kort mogelijke duur zijn.

Artikel 77

De gevangenhoudende Mogendheden zullen alle faciliteiten verlenen voor de verzending, door tussenkomst van de beschermende Mogendheid of van het Centraal Bureau voor Krijgsgevangenen, bedoeld in artikel 123, van akten, stukken en documenten, bestemd voor krijgsgevangenen of door hen verzonden, in het bijzonder van volmachten of testamenten.

In alle gevallen zullen de gevangenhoudende Mogendheden voor de krijgsgevangenen het opstellen van deze documenten vergemakkelijken; zij zullen hun in het bijzonder toestaan een rechtsgeleerde te raadplegen en de nodige maatregelen nemen om hun handtekening te doen legaliseren.

AFDELING VI. Betrekkingen tussen krijgsgevangenen en de autoriteiten[bewerken]

HOOFDSTUK I. Klachten van krijgsgevangenen over het regiem van de gevangenschap[bewerken]

Artikel 78

Krijgsgevangenen hebben het recht bij de militaire autoriteiten in wier macht zij zich bevinden, verzoeken in te dienen met betrekking tot het regiem van de gevangenschap, waaraan zij zijn onderworpen.

Evenzo hebben zij onbeperkt het recht, hetzij door tussenkomst van hun vertrouwensman, hetzij rechtstreeks indien zij zulks noodzakelijk achten, zich te wenden tot de vertegenwoordigers van de beschermende Mogendheden, om hun aandacht te vestigen op de punten waarover zij zich mochten hebben te beklagen met betrekking tot het regiem der gevangenschap.

Deze verzoeken en klachten mogen niet worden beperkt, noch worden geacht deel uit te maken van het aantal brieven en briefkaarten, bedoeld in artikel 71. Zij moeten met spoed worden doorgezonden. Zij mogen geen aanleiding geven tot enigerlei bestraffing, zelfs niet indien zij als ongegrond worden aangemerkt.

De vertrouwensmannen kunnen aan de vertegenwoordigers van de beschermende Mogendheden periodieke rapporten over de toestand in de kampen en de behoeften van de krijgsgevangenen zenden.

HOOFDSTUK II. Vertegenwoordigers van de krijgsgevangenen[bewerken]

Artikel 79

Op alle plaatsen waar zich krijgsgevangenen bevinden, met uitzondering van die waar zich officieren bevinden, zullen de gevangenen iedere zes maanden, en voorts in geval van een vacature, bij vrije en geheime stemming vertrouwensmannen kiezen, die tot taak zullen hebben hen te vertegenwoordigen bij de militaire autoriteiten, de beschermende Mogendheden, het Internationale Comité van het Rode Kruis en iedere andere organisatie tot hulpverlening aan de krijgsgevangenen. Deze vertrouwensmannen zijn herkiesbaar.

In kampen van officieren en met hen gelijkgestelden of in gemengde kampen, zal de oudste krijgsgevangen officier in de hoogste rang als vertrouwensman worden erkend. In de officierskampen zal hij worden bijgestaan door één of meer door de officieren gekozen raadslieden; in de gemengde kampen zullen zijn medewerkers worden uitgezocht onder de krijgsgevangenen die geen officier zijn, en door dezen worden gekozen.

In werkkampen voor krijgsgevangenen zullen krijgsgevangen officieren van dezelfde nationaliteit worden geplaatst, om de kampadministratie te voeren, waarvoor de krijgsgevangenen verantwoordelijk zijn. Bovendien kunnen deze officieren tot vertrouwensman worden gekozen overeenkomstig de bepalingen van het eerste lid van dit artikel. In dat geval zullen de medewerkers van de vertrouwensman worden gekozen uit de krijgsgevangenen die geen officier zijn.

Iedere gekozen vertrouwensman moet door de gevangenhoudende Mogendheid worden aanvaard vóór hij zijn functie kan uitoefenen. Indien de gevangenhoudende Mogendheid weigert een krijgsgevangene die door zijn mede-gevangenen is gekozen, te aanvaarden, moet zij de redenen voor haar weigering aan de beschermende Mogendheid mededelen.

In alle gevallen moet de vertrouwensman dezelfde nationaliteit, taal en gewoonten hebben als de krijgsgevangenen die hij vertegenwoordigt. De krijgsgevangenen die naar hun nationaliteit, taal of gewoonten in verschillende afdelingen van een kamp zijn ingedeeld, zullen derhalve voor iedere afdeling hun eigen vertrouwensman hebben, overeenkomstig de bepalingen van de voorgaande leden.

Artikel 80

Vertrouwensmannen moeten het lichamelijk, moreel en geestelijk welzijn der krijgsgevangenen bevorderen.

In het bijzonder ingeval de gevangenen mochten besluiten in hun midden een systeem van onderlinge bijstand te organiseren, zal deze organisatie tot de bevoegdheid van de vertrouwensman behoren, naast de bijzondere werkzaamheden waarmede hij ingevolge andere bepalingen van dit Verdrag is belast.

Vertrouwensmannen zijn, enkel uit hoofde van hun functie, niet verantwoordelijk voor vergrijpen, begaan door krijgsgevangenen.

Artikel 81

Vertrouwensmannen mogen niet tot enige andere arbeid worden verplicht, indien de uitoefening van hun functie daardoor zou worden bemoeilijkt.

Vertrouwensmannen kunnen onder de gevangenen de medewerkers aanwijzen, die zij nodig mochten hebben. Alle nodige faciliteiten zullen hun worden verleend, in het bijzonder een zekere mate van bewegingsvrijheid, vereist voor de vervulling van hun taak (bezoeken aan werkgroepen, het in ontvangst nemen van zendingen tot hulpverlening, enz.).

Vertrouwensmannen zijn gerechtigd de lokaliteiten waarin krijgsgevangenen zijn geïnterneerd, te bezoeken; iedere krijgsgevangene heeft het recht zijn vertrouwensman vrijelijk te raadplegen.

Evenzo zullen alle faciliteiten worden verleend aan de vertrouwensmannen voor hun correspondentie per post en telegraaf met de gevangenhoudende autoriteiten, de beschermende Mogendheden, het Internationale Comité van het Rode Kruis en hun gedelegeerden, met de gemengde geneeskundige Commissies, alsmede met de organisaties tot hulpverlening aan krijgsgevangenen. Vertrouwensmannen van werkgroepen zullen dezelfde faciliteiten genieten voor hun correspondentie met de vertrouwensman van het hoofdkamp. Deze correspondentie mag niet worden beperkt, noch worden beschouwd als een deel van het in artikel 71 genoemd aantal brieven en briefkaarten,.

Geen vertrouwensman mag worden overgeplaatst zonder dat hem een redelijke tijd is gelaten zijn opvolger op de hoogte te stellen van de lopende zaken.

In geval van ontheffing zullen de redenen daarvoor aan de beschermende Mogendheid worden medegedeeld.

HOOFDSTUK III. Strafrechtelijke en krijgstuchtelijke sancties[bewerken]

I. Algemene bepalingen[bewerken]

Artikel 82

Krijgsgevangenen zullen onderworpen zijn aan de bij de gewapende macht van de gevangenhoudende Mogendheid van kracht zijnde wetten, reglementen en orders; de gevangenhoudende Mogendheid is gerechtigd strafrechtelijke of krijgstuchtelijke maatregelen te nemen tegen een krijgsgevangene die deze wetten, reglementen of orders heeft overtreden. Evenwel is geen vervolging of bestraffing in strijd met de bepalingen van dit hoofdstuk geoorloofd.

Indien een wet, reglement of order van de gevangenhoudende Mogendheid handelingen, begaan door een krijgsgevangene, strafbaar stelt, terwijl deze feiten niet strafbaar zijn wanneer zij worden begaan door een lid van de gewapende macht van de gevangenhoudende Mogendheid, mogen zodanige handelingen slechts krijgstuchtelijke straffen ten gevolge hebben.

Artikel 83

De gevangenhoudende Mogendheid zal zorg dragen, dat de bevoegde autoriteiten de grootste lankmoedigheid betrachten bij haar beslissing of een vergrijp waarvan een krijgsgevangene wordt verdacht, strafrechtelijk of krijgstuchtelijk moet worden afgedaan en dat zij, waar mogelijk, eerder krijgstuchtelijke dan strafrechtelijke maatregelen nemen.

Artikel 84

Een krijgsgevangene zal uitsluitend door een militair gerecht worden berecht, tenzij de bestaande wetten van de gevangenhoudende Mogendheid uitdrukkelijk aan de burgerlijke rechter de bevoegdheid verlenen een lid van de gewapende macht van de gevangenhoudende Mogendheid te berechten voor hetzelfde vergrijp als waarvoor de krijgsgevangene wordt vervolgd.

In geen geval mag een krijgsgevangene worden berecht door enig gerecht dat niet de essentiële waarborgen van onafhankelijkheid en onpartijdigheid biedt, welke algemeen worden erkend, en, in het bijzonder, in zijn procedure aan de verdachte niet de rechten en middelen van verdediging waarborgt, welke zijn voorzien in artikel 105.

Artikel 85

Krijgsgevangenen die worden vervolgd op grond van de wetten van de gevangenhoudende Mogendheid voor handelingen, begaan vóór hun gevangenneming, blijven, zelfs indien zij zijn veroordeeld, onder de bescherming van dit Verdrag.

Artikel 86

Een krijgsgevangene mag slechts éénmaal worden gestraft voor hetzelfde feit of op dezelfde telastlegging.

Artikel 87

Krijgsgevangenen mogen door de militaire autoriteiten en gerechten van de gevangenhoudende Mogendheid niet worden veroordeeld tot andere straffen dan die welke voor leden van de gewapende macht van deze Mogendheid zijn gesteld wanneer zij dezelfde feiten hebben begaan.

Bij het bepalen van de straf moeten de gerechten of autoriteiten van de gevangenhoudende Mogendheid, in zo ruim mogelijke mate, rekening houden met het feit, dat de verdachte, geen onderdaan zijnde van de gevangenhoudende Mogendheid, niet door enige plicht van trouw jegens haar is gebonden en dat hij zich in haar macht bevindt door omstandigheden onafhankelijk van zijn eigen wil. De genoemde gerechten en autoriteiten zijn vrij om de straf, gesteld op het vergrijp waarvan de krijgsgevangene wordt beschuldigd, te verminderen en zijn derhalve niet gehouden de voorgeschreven minimum-straf op te leggen.

Collectieve bestraffing wegens individuële handelingen, lijfstraffen, opsluiting in lokaliteiten zonder daglicht en, in het algemeen, iedere vorm van marteling of wreedheid zijn verboden.

Geen krijgsgevangene mag door de gevangenhoudende Mogendheid van zijn rang worden beroofd of worden verhinderd zijn onderscheidingstekenen te dragen.

Artikel 88

Krijgsgevangen officieren, onderofficieren en manschappen, die een krijgstuchtelijke of gerechtelijke straf ondergaan, mogen niet aan een strengere behandeling worden onderworpen dan die welke bij dezelfde straffen voor leden van de gewapende macht van de gevangenhoudende Mogendheid van overeenkomstige rang wordt toegepast.

Vrouwelijke krijgsgevangenen mogen niet zwaarder worden gestraft, noch, wanneer zij een straf ondergaan, strenger worden behandeld dan voor een soortgelijk vergrijp gestrafte vrouwelijke leden van de gewapende macht van de gevangenhoudende Mogendheid.

In geen geval mogen vrouwelijke krijgsgevangenen zwaarder worden gestraft, noch, wanneer zij een straf ondergaan, strenger worden behandeld dan voor een soortgelijk vergrijp gestrafte mannelijke leden van de gewapende macht van de gevangenhoudende Mogendheid.

Krijgsgevangenen die een krijgstuchtelijke of gerechtelijke straf hebben ondergaan, mogen niet verschillend van de andere krijgsgevangenen worden behandeld.

II. Krijgstuchtelijke sancties[bewerken]

Artikel 89

De krijgstuchtelijke straffen welke op krijgsgevangenen mogen worden toegepast, zijn:

  • 1. een boete van ten hoogste 50 % van het voorschot op de bezoldiging en van de werkvergoeding, bedoeld in de artikelen 60 en 62, gedurende een tijdvak van niet meer dan dertig dagen;
  • 2. intrekking van voorrechten welke boven de in dit Verdrag voorgeschreven behandeling zijn verleend;
  • 3. corvéediensten tot ten hoogste twee uur per dag;
  • 4. arrest.

De onder 3 genoemde straf mag niet op officieren worden toegepast.

In geen geval mogen krijgstuchtelijke straffen onmenselijk, ruw of gevaarlijk voor de gezondheid van de krijgsgevangenen zijn.

Artikel 90

De duur van één enkele straf mag in geen geval dertig dagen overschrijden. De gehele tijd in voorlopig arrest doorgebracht, in afwachting van het verhoor inzake een krijgstuchtelijk vergrijp of van het opleggen van een krijgstuchtelijke straf, zal op de aan een krijgsgevangene opgelegde straf in mindering worden gebracht.

Het maximum van dertig dagen, als hierboven voorgeschreven, mag niet worden overschreden, zelfs niet indien een krijgsgevangene zich op het ogenblik dat hij wordt gestraft, voor meer dan één vergrijp mocht hebben te verantwoorden, onverschillig of deze feiten al dan niet met elkander in verband staan.

Tussen het aanzeggen van een krijgstuchtelijke straf en de tenuitvoerlegging daarvan mag niet meer dan één maand verlopen.

Wanneer aan een krijgsgevangene een nieuwe krijgstuchtelijke straf wordt opgelegd, zal tussen de tenuitvoerlegging van deze twee straffen een termijn van ten minste drie dagen verlopen, indien de duur van één dezer straffen tien dagen of meer bedraagt.

Artikel 91

De ontvluchting van een krijgsgevangene zal als geslaagd worden beschouwd wanneer:

  • 1. hij zich bij de gewapende macht van de Mogendheid tot welke hij behoort, of bij die van een bondgenoot heeft gevoegd;
  • 2. hij het grondgebied dat onder de macht staat van de gevangenhoudende Mogendheid of van een bondgenoot van deze Mogendheid, heeft verlaten;
  • 3. hij zich aan boord van een schip heeft begeven, dat de vlag voert van de Mogendheid tot welke hij behoort, of van een bondgenoot en hetwelk zich in de territoriale wateren van de gevangenhoudende Mogendheid bevindt, mits dit schip niet onder het gezag van laatstgenoemde Mogendheid staat.

Krijgsgevangenen wier ontvluchting in de zin van dit artikel is geslaagd en die wederom gevangen worden genomen, zullen op geen enkele wijze strafbaar zijn voor hun vroegere ontvluchting.

Artikel 92

Een krijgsgevangene die poogt te ontvluchten en wordt gegrepen voordat zijn ontvluchting is geslaagd in de zin van artikel 91, mag slechts krijgstuchtelijk worden gestraft, zelfs in geval van recidive.

Een krijgsgevangene die wederom gevangen wordt genomen, zal onverwijld ter beschikking van de bevoegde militaire autoriteiten worden gesteld.

In afwijking van het bepaalde in artikel 88, vierde lid, mogen krijgsgevangenen die wegens een niet-geslaagde ontvluchting worden gestraft, aan een speciale bewaking worden onderworpen, mits deze hun gezondheid niet ongunstig beïnvloedt, in een krijgsgevangenkamp wordt toegepast en geen enkele waarborg welke dit Verdrag hun biedt, teniet doet.

Artikel 93

Ontvluchting of poging daartoe zal, zelfs in geval van recidive, niet als een verzwarende omstandigheid worden beschouwd indien de krijgsgevangene wordt verwezen naar een gerecht wegens een tijdens deze ontvluchting of poging daartoe gepleegd vergrijp.

Overeenkomstig het beginsel, neergelegd in artikel 83, mogen vergrijpen welke door krijgsgevangenen zijn begaan uitsluitend met het oogmerk hun ontvluchting te vergemakkelijken en welke geen lichamelijke geweldpleging inhouden, zoals vergrijpen tegen publiek eigendom, het wegnemen van enig goed zonder het oogmerk zich te verrijken, het opmaken of gebruiken van valse papieren, het dragen van burgerkleding, slechts krijgstuchtelijk worden gestraft.

Krijgsgevangenen die behulpzaam zijn geweest bij een ontvluchting of poging daartoe, mogen uit dien hoofde slechts krijgstuchtelijk worden gestraft.

Artikel 94

Indien een ontvluchte krijgsgevangene wederom gevangen wordt genomen, zal de Mogendheid tot welke hij behoort, daarvan in kennis worden gesteld op de in artikel 122 omschreven wijze, voor zover van zijn ontvluchting kennis is gegeven.

Artikel 95

Krijgsgevangenen, verdacht van een vergrijp tegen de krijgstucht, zullen tijdens het onderzoek niet in voorlopig arrest worden gehouden, tenzij een lid van de gewapende macht van de gevangenhoudende Mogendheid, indien verdacht van een soortgelijk vergrijp, evenzo in voorlopig arrest zou worden gehouden of indien de orde en krijgstucht in het kamp zulks vereisen.

De tijd welke een krijgsgevangene in afwachting van de afdoening van een krijgstuchtelijk vergrijp in voorlopig arrest doorbrengt, zal tot het uiterste minimum worden beperkt en de duur van veertien dagen niet overschrijden.

De bepalingen van de artikelen 97 en 98 van dit hoofdstuk zullen van toepassing zijn op krijgsgevangenen die zich in voorlopig arrest bevinden in afwachting van de afdoening van krijgstuchtelijke vergrijpen.

Artikel 96

Feiten welke krijgstuchtelijke vergrijpen inhouden, zullen onmiddellijk worden onderzocht.

Onverminderd de bevoegdheid van gerechten en hoge militaire autoriteiten, mag een krijgstuchtelijke straf alleen worden opgelegd door een officier die krijgstuchtelijke strafbevoegdheden heeft in zijn hoedanigheid van kampcommandant, of door een verantwoordelijk officier die hem vervangt, of aan wie hij zijn krijgstuchtelijke bevoegdheden heeft gedelegeerd.

In geen geval mogen deze bevoegdheden worden gedelegeerd aan of worden uitgeoefend door een krijgsgevangene.

Voordat een krijgstuchtelijke straf wordt opgelegd, moet aan de verdachte nauwkeurig worden medegedeeld van welke feiten hij wordt beschuldigd. Hem zal de gelegenheid worden gegeven uitleg te geven van zijn gedrag, zich te verdedigen, getuigen te doen horen en, zo nodig, de hulp van een bevoegd tolk in te roepen. De beslissing; zal aan de krijgsgevangene en aan diens vertrouwensman worden aangezegd.

De kampcommandant moet een register van opgelegde krijgstuchtelijke straffen aanhouden, hetwelk ter inzage moet zijn voor vertegenwoordigers van de beschermende Mogendheid.

Artikel 97

In geen geval mogen krijgsgevangenen naar strafinrichtingen (huizen van bewaring, gevangenissen, tuchthuizen, inrichtingen voor dwangarbeid, enz.) worden overgebracht om daar krijgstuchtelijke straffen te ondergaan.

Alle lokaliteiten waarin krijgstuchtelijke straffen worden ondergaan, moeten aan de in artikel 25 bedoelde eisen van hygiëne beantwoorden. Een krijgsgevangene die een straf ondergaat, moet in de gelegenheid worden gesteld zich in een staat van zindelijkheid te houden, overeenkomstig de bepalingen van artikel 29.

Officieren en met hen gelijkgestelden mogen niet in dezelfde verblijven worden ondergebracht als onderofficieren of manschappen.

Vrouwelijke krijgsgevangenen die een krijgstuchtelijke straf ondergaan, zullen in verblijven, afgescheiden van die der mannen, worden ondergebracht en onder rechtstreeks toezicht van vrouwen staan.

Artikel 98

Een krijgsgevangene die een vrijheidsstraf ondergaat als krijgstuchtelijke straf, zal de voordelen van de bepalingen van dit Verdrag blijven genieten, behoudens voor zover deze door het feit van zijn opsluiting noodzakelijkerwijze niet toegepast kunnen worden. In geen geval mogen hem de rechten, voortvloeiend uit de artikelen 78 en 126, worden onthouden.

Aan krijgstuchtelijk gestrafte krijgsgevangenen mogen de bijzondere rechten, verbonden aan hun rang, niet worden ontnomen.

Aan krijgstuchtelijk gestrafte krijgsgevangenen zal worden toegestaan dagelijks lichaamsbeweging te nemen en in de open lucht te vertoeven gedurende ten minste twee uur.

Op hun verzoek zal hun worden toegestaan zich op het dagelijks ziekenrapport te melden; zij zullen de verzorging ontvangen, welke hun gezondheidstoestand noodzakelijk maakt, en, zo nodig, worden opgenomen in het ziekenverblijf van het kamp of in een hospitaal.

Hun zal worden toegestaan te lezen en te schrijven, alsook brieven te verzenden en te ontvangen. Pakketten en geldzendingen kunnen hun echter worden onthouden tot na het einde van de straf; deze zullen intussen aan de vertrouwensman worden toevertrouwd, die aan het ziekenverblijf de aan bederf onderhevige levensmiddelen welke zich in die pakketten bevinden, zal overhandigen.

III. Rechtsvervolging[bewerken]

Artikel 99

Geen krijgsgevangene mag worden berecht of veroordeeld voor een feit dat niet verboden is door de wet van de gevangenhoudende Mogendheid of door het internationale recht, van kracht op het tijdstip waarop dit feit werd begaan.

Geen psychische of physieke dwang mag op een krijgsgevangene worden uitgeoefend om hem te bewegen zich schuldig te verklaren aan het feit dat hem ten laste is gelegd.

Geen krijgsgevangene mag worden veroordeeld zonder de gelegenheid te hebben gehad zijn verdediging te voeren en door een bevoegde raadsman te zijn bijgestaan.

Artikel 100

De krijgsgevangenen en de beschermende Mogendheden zullen zo spoedig mogelijk op de hoogte worden gebracht van de feiten waarop bij de wetten van de gevangenhoudende Mogendheid de doodstraf is gesteld.

Daarna mag op andere feiten de doodstraf niet worden gesteld zonder de goedkeuring van de Mogendheid tot welke de krijgsgevangenen behoren.

De doodstraf mag niet worden uitgesproken tegen een krijgsgevangene, tenzij, in overeenstemming met artikel 87, tweede lid, de aandacht van het gerecht in het bijzonder is gevestigd op het feit, dat de verdachte, geen onderdaan zijnde van de gevangenhoudende Mogendheid, niet door enige plicht van trouw jegens haar is gebonden en dat hij zich in haar macht bevindt door omstandigheden onafhankelijk van zijn eigen wil.

Artikel 101

Indien de doodstraf tegen een krijgsgevangene wordt uitgesproken, zal het vonnis niet worden tenuitvoergelegd, alvorens een termijn is verlopen van ten minste zes maanden van het tijdstip af, waarop de beschermende Mogendheid, op het door haar opgegeven adres, de in artikel 107 bedoelde gedetailleerde mededeling heeft ontvangen.

Artikel 102

Een vonnis tegen een krijgsgevangene heeft alleen rechtskracht indien dit is gewezen door dezelfde gerechten en volgens dezelfde procedure als gold het een zaak van leden van de gewapende macht van de gevangenhoudende Mogendheid en indien bovendien de bepalingen van dit hoofdstuk in acht zijn genomen.

Artikel 103

Het gerechtelijk vooronderzoek betreffende een krijgsgevangene zal zo snel de omstandigheden zulks veroorloven worden gevoerd en op zodanige wijze, dat zijn berechting zo spoedig mogelijk plaats vindt. Een krijgsgevangene zal in afwachting van zijn berechting niet in voorlopig arrest worden genomen, tenzij een lid van de gewapende macht van de gevangenhoudende Mogendheid, indien verdacht van een soortgelijk feit, evenzo in voorlopig arrest zou zijn gesteld, of indien de nationale veiligheid zulks vereist. In geen geval mag dit voorlopig arrest de duur van drie maanden overschrijden.

De tijd, door een krijgsgevangene in voorlopig arrest doorgebracht, zal op de hem opgelegde vrijheidsstraf in mindering worden gebracht en bij het bepalen van de straf in aanmerking worden genomen.

Zolang krijgsgevangenen zich in voorlopig arrest bevinden, zullen zij de voordelen van de bepalingen van de artikelen 97 en 98 van dit hoofdstuk blijven genieten.

Artikel 104

In alle gevallen waarin de gevangenhoudende Mogendheid heeft beslist een gerechtelijke vervolging tegen een krijgsgevangene in te stellen, zal zij de beschermende Mogendheid daarmede zo spoedig mogelijk en ten minste drie weken vóór de aanvang van de terechtzitting in kennis stellen. Deze termijn van drie weken gaat in op de dag waarop deze kennisgeving de beschermende Mogendheid bereikt op het adres dat de laatste tevoren aan de gevangenhoudende Mogendheid heeft opgegeven.

De genoemde kennisgeving moet de volgende gegevens bevatten:

  • 1. geslachtsnaam en voornamen van de krijgsgevangene, zijn rang, zijn leger-, stamboek- of ander contrôlenummer, zijn geboortedatum en zijn beroep, indien hij dat heeft;
  • 2. plaats van internering of bewaring;
  • 3. gespecificeerde telastlegging waarop de krijgsgevangene is gedagvaard, met vermelding van de toepasselijke wetsbepalingen;
  • 4. opgave van het gerecht dat de zaak zal behandelen, zomede van de datum en de plaats waarop de aanvang van de terechtzitting is vastgesteld.

Dezelfde kennisgeving zal door de gevangenhoudende Mogendheid worden gedaan aan de vertrouwensman van de krijgsgevangene.

Indien bij de aanvang van de terechtzitting geen bewijs wordt overgelegd, dat bovengenoemde kennisgeving ten minste drie weken voordien door de beschermende Mogendheid, de krijgsgevangene en de betrokken vertrouwensman is ontvangen, kan de terechtzitting geen voortgang vinden en moet deze worden geschorst.

Artikel 105

De krijgsgevangene heeft recht op bijstand van één van zijn medegevangenen, op verdediging door een bevoegd raadsman van zijn eigen keuze, op het doen oproepen van getuigen en, indien hij zulks nodig acht, op de diensten van een bevoegd tolk. Hij zal tijdig vóór de terechtzitting door de gevangenhoudende Mogendheid worden ingelicht omtrent deze rechten.

Indien de krijgsgevangene geen raadsman heeft gekozen, zal de beschermende Mogendheid daarin voorzien, waartoe zij ten minste één week de tijd moet hebben. De gevangenhoudende Mogendheid zal aan de beschermende Mogendheid op haar verzoek een lijst met namen van bevoegde raadslieden doen toekomen. Ingeval noch de krijgsgevangene noch de beschermende Mogendheid een raadsman heeft gekozen, zal de gevangenhoudende Mogendheid een bevoegd raadsman aanwijzen om de verdediging te voeren.

De raadsman die ten behoeve van de krijgsgevangene de verdediging voert, moet kunnen beschikken over een termijn van ten minste twee weken vóór de aanvang van de terechtzitting en zal tevens de nodige faciliteiten genieten om de verdediging van de verdachte voor te bereiden. Hij mag, in het bijzonder, de verdachte vrijelijk bezoeken en zich onder vier ogen met hem onderhouden. Hij mag zich eveneens onderhouden met alle getuigen à décharge, met inbegrip van krijgsgevangenen. Hij heeft recht op deze faciliteiten tot de termijnen voor hoger beroep zijn verlopen.

De dagvaarding, evenals de stukken welke in het algemeen ter kennis van een verdachte worden gebracht ingevolge de voor de gewapende macht van de gevangenhoudende Mogendheid van kracht zijnde wetten, zullen aan de krijgsgevangene, in een voor hem begrijpelijke taal en tijdig vóór de aanvang van de terechtzitting, worden medegedeeld. Dezelfde inlichtingen moeten onder dezelfde omstandigheden worden gegeven aan de raadsman die de verdediging van de krijgsgevangene voert.

De vertegenwoordigers van de beschermende Mogendheid hebben het recht de behandeling van de zaak ter terechtzitting bij te wonen, tenzij deze, bij uitzondering, met gesloten deuren plaats heeft in het belang van de veiligheid van de Staat. In dat geval zal de gevangenhoudende Mogendheid de beschermende Mogendheid dienaangaande inlichten.

Artikel 106

Iedere krijgsgevangene heeft, op dezelfde wijze als de leden van de gewapende macht van de gevangenhoudende Mogendheid, het recht van appel, cassatie of revisie van ieder vonnis dat tegen hem is uitgesproken. Hij zal volledig worden ingelicht omtrent deze rechtsmiddelen en omtrent de termijnen waarbinnen deze kunnen worden aangewend.

Artikel 107

Ieder vonnis dat tegen een krijgsgevangene is uitgesproken, moet onmiddellijk aan de beschermende Mogendheid worden medegedeeld, in de vorm van een beknopte kennisgeving, waarin tevens wordt vermeld of de krijgsgevangene het recht heeft in appel te gaan of revisie aan te vragen. Deze mededeling zal eveneens aan de betrokken vertrouwensman van de krijgsgevangene worden gezonden; zij zal tevens aan de krijgsgevangene worden gezonden in een voor hem begrijpelijke taal, indien het vonnis niet in zijn tegenwoordigheid is uitgesproken. De gevangenhoudende Mogendheid zal bovendien onmiddellijk aan de beschermende Mogendheid mededeling doen van de beslissing van de krijgsgevangene of hij al dan niet van deze rechtsmiddelen gebruik zal maken.

Voorts zal, wanneer een vonnis in kracht van gewijsde is gegaan of, in geval van de doodstraf, het vonnis in eerste aanleg is uitgesproken, de gevangenhoudende Mogendheid zo spoedig mogelijk aan de beschermende Mogendheid een gedetailleerde mededeling zenden, inhoudende:

  • 1. de woordelijke tekst van het vonnis;
  • 2. een kort verslag van het vooronderzoek en van de behandeling ter terechtzitting, waarbij in het bijzonder aandacht wordt geschonken aan de hoofdzaken van het requisitoir en de verdediging;
  • 3. kennisgeving, in de daarvoor in aanmerking komende gevallen, van de plaats waar de straf zal worden ondergaan.

De in de voorgaande leden bedoelde mededelingen zullen aan de beschermende Mogendheid worden gezonden aan het adres dat tevoren aan de gevangenhoudende Mogendheid is opgegeven.

Artikel 108

De aan krijgsgevangenen opgelegde vrijheidsstraffen welke ten uitvoer kunnen worden gelegd, zullen worden ondergaan in dezelfde inrichtingen en onder dezelfde omstandigheden als bepaald voor leden van de gewapende macht van de gevangenhoudende Mogendheid. Deze omstandigheden moeten in alle gevallen beantwoorden aan de eisen van hygiëne en menselijkheid.

Vrouwelijke krijgsgevangenen tegen wie een zodanig vonnis is uitgesproken, zullen in afzonderlijke verblijven worden ondergebracht en onder toezicht van vrouwen staan.

In ieder geval zullen krijgsgevangenen die tot een vrijheidsstraf zijn veroordeeld, de rechten behouden, voortvloeiend uit de artikelen 78 en 126 van dit Verdrag. Bovendien hebben zij het recht brieven en briefkaarten te ontvangen en te verzenden, ten minste één pakket per maand te ontvangen, geregeld lichaamsbeweging in de open lucht te nemen, de geneeskundige verzorging te ontvangen, welke hun gezondheidstoestand noodzakelijk maakt, en de geestelijke bijstand te genieten, welke zij mochten verlangen. De straffen welke hun opgelegd mochten worden, moeten in overeenstemming zijn met de bepalingen van artikel 87, derde lid.

TITEL IV. Einde der gevangenschap[bewerken]

AFDELING I. Rechtstreekse terugzending naar het eigen land en onderbrenging op onzijdig gebied[bewerken]

Artikel 109

Onverminderd het bepaalde in het derde lid van dit artikel, zijn de Partijen bij het conflict gehouden de ernstig zieke en zwaar gewonde krijgsgevangenen, ongeacht hun aantal of rang, en na hen in staat gebracht te hebben om te worden vervoerd, naar hun land terug te zenden, overeenkomstig het eerste lid van het volgend artikel.

Gedurende de vijandelijkheden zullen de Partijen bij het conflict, met medewerking van de betrokken onzijdige Mogendheden, er naar streven de onderbrenging op onzijdig gebied te bewerkstelligen van gewonde of zieke krijgsgevangenen, bedoeld in het tweede lid van het volgend artikel; bovendien kunnen zij overeenkomsten sluiten tot rechtstreekse terugzending naar het eigen land of internering op onzijdig gebied van gezonde krijgsgevangenen die een lange gevangenschap hebben ondergaan.

Geen gewonde of zieke krijgsgevangene die krachtens het eerste lid van dit artikel in aanmerking komt voor repatriëring, mag tegen zijn wil naar het eigen land worden teruggezonden gedurende de vijandelijkheden.

Artikel 110

Naar het eigen land zullen rechtstreeks worden teruggezonden:

  • 1. ongeneeslijk gewonden en zieken wier geestelijke of lichamelijke toestand in ernstige mate blijkt achteruit te zijn gegaan;
  • 2. gewonden en zieken wier herstel, naar geneeskundig inzicht, niet binnen een jaar is te verwachten, wier toestand behandeling vereist en wier geestelijke of lichamelijke toestand in ernstige mate blijkt achteruit te zijn gegaan;
  • 3. herstelde gewonden en zieken wier geestelijke of lichamelijke toestand in ernstige mate en blijvend blijkt achteruit te zijn gegaan.

Op onzijdig gebied kunnen worden ondergebracht:

  • 1. gewonden en zieken wier herstel kan worden verwacht in het jaar, volgend op het tijdstip van verwonding of het begin van de ziekte, indien een behandeling op onzijdig gebied vooruitzicht op een zekerder en sneller genezing biedt;
  • 2. krijgsgevangenen wier geestelijke of lichamelijke gezondheid, naar geneeskundig inzicht, ernstig wordt bedreigd door het voortduren van de gevangenschap, doch wier onderbrenging op onzijdig gebied deze bedreiging zou kunnen afwenden.

De voorwaarden waaraan krijgsgevangenen die op onzijdig gebied zijn ondergebracht, moeten voldoen ten einde te worden gerepatrieerd, zullen, evenals hun status, bij overeenkomst tussen de betrokken Mogendheden worden vastgesteld. In het algemeen zullen van de op onzijdig gebied ondergebrachte krijgsgevangenen de volgende categorieën worden gerepatrieerd:

  • 1. zij wier gezondheidstoestand zozeer achteruit is gegaan, dat zij voldoen aan de voorwaarden, gesteld voor rechtstreekse terugzending naar het eigen land;
  • 2. zij wier geestelijke of lichamelijke gezondheidstoestand, zelfs na behandeling, ernstig aangetast blijft.

Indien geen bijzondere overeenkomsten worden gesloten tussen de betrokken Partijen bij het conflict voor het vaststellen van de gevallen van invaliditeit of ziekte, waarin rechtstreekse terugzending naar het eigen land of onderbrenging op onzijdig gebied plaats vindt, zullen deze gevallen worden bepaald overeenkomstig de beginselen, vervat in de model-overeenkomst betreffende rechtstreekse terugzending naar het eigen land en onderbrenging op onzijdig gebied van gewonde en zieke krijgsgevangenen, alsmede in het reglement betreffende gemengde geneeskundige Commissies, welke als bijlagen aan dit Verslag zijn gehecht.

Artikel 111

De gevangenhoudende Mogendheid, de Mogendheid tot welke de krijgsgevangenen behoren, en een door deze beide Mogendheden aanvaarde onzijdige Mogendheid zullen er naar streven overeenkomsten te sluiten, welke de internering van krijgsgevangenen op het gebied van genoemde onzijdige Mogendheid tot het einde van de vijandelijkheden mogelijk maken.

Artikel 112

Bij het uitbreken der vijandelijkheden zullen gemengde geneeskundige Commissies worden benoemd om zieke en gewonde krijgsgevangenen te onderzoeken en ten aanzien van hen alle gewenste beslissingen te nemen. De benoeming, taak en werkwijze van deze Commissies moeten in overeenstemming zijn met de bepalingen van het als bijlage aan dit Verdrag gehecht reglement.

Krijgsgevangenen die, naar de mening van de geneeskundige autoriteiten van de gevangenhoudende Mogendheid, kennelijk zwaar gewond of ernstig ziek zijn, kunnen echter worden gerepatrieerd zonder dat zij door een gemengde geneeskundige Commissie behoeven te worden onderzocht.

Artikel 113

Naast degenen die door de geneeskundige autoriteiten van de gevangenhoudende Mogendheid zijn aangewezen, zijn gewonde of zieke krijgsgevangenen, behorend tot de hieronder genoemde categorieën, gerechtigd zich voor onderzoek door de gemengde geneeskundige Commissies, bedoeld in het voorgaand artikel, aan te melden:

  • 1. gewonden en zieken, voorgedragen door een geneesheer die dezelfde nationaliteit bezit of onderdaan is van een Partij bij het conflict, bondgenoot van de Mogendheid tot welke zij behoren, en die zijn functie in het kamp uitoefent;
  • 2. gewonden en zieken, voorgedragen door hun vertrouwensman;
  • 3. gewonden en zieken, voorgedragen door de Mogendheid tot welke zij behoren, of door een door deze Mogendheid erkende organisatie tot hulpverlening aan de gevangenen.

Krijgsgevangenen die niet behoren tot één van de drie bovengenoemde categorieën, kunnen zich niettemin voor onderzoek door de gemengde geneeskundige Commissies aanmelden, maar zullen eerst worden onderzocht na degenen die tot bedoelde categorieën behoren.

De geneesheer van dezelfde nationaliteit als de krijgsgevangenen die aan het onderzoek van de gemengde geneeskundige Commissie worden onderworpen, en hun vertrouwensman zijn gerechtigd dit onderzoek bij te wonen.

Artikel 114

Krijgsgevangenen die het slachtoffer zijn van een ongeval, met uitzondering van hen die zich moedwillig hebben verwond, zullen, wat betreft repatriëring of eventueel onderbrenging op onzijdig gebied, de voordelen van de bepalingen van dit Verdrag genieten.

Artikel 115

Geen krijgsgevangene die krijgstuchtelijk is gestraft en wiens toestand hem in aanmerking doet komen voor repatriëring of onderbrenging op onzijdig gebied, mag worden achtergehouden op grond van het feit, dat hij zijn straf niet heeft ondergaan.

Gerechtelijk vervolgde of veroordeelde krijgsgevangenen die in aanmerking zouden komen voor repatriëring of onderbrenging op onzijdig gebied, kunnen van deze maatregelen genieten vóór het einde van het proces of van de tenuitvoerlegging van de straf, indien de gevangenhoudende Mogendheid daarin toestemt.

De Partijen bij het conflict zullen elkander de namen mededelen van degenen die zijn achtergehouden tot het einde van het proces of van de tenuitvoerlegging van de straf.

Artikel 116

De kosten van repatriëring van krijgsgevangenen of van hun vervoer naar een onzijdig land zullen van de grens van de gevangenhoudende Mogendheid af ten laste komen van de Mogendheid tot welke deze gevangenen behoren.

Artikel 117

Geen gerepatrieerde krijgsgevangene mag voor actieve militaire dienst worden gebruikt.

AFDELING II. Invrijheidstelling en repatriëring van krijgsgevangenen bij het einde der vijandelijkheden[bewerken]

Artikel 118

Krijgsgevangenen zullen na het staken der vijandelijkheden onverwijld in vrijheid worden gesteld en worden gerepatrieerd.

Bij afwezigheid van bepalingen dienaangaande in een overeenkomst welke tussen de Partijen bij het conflict wordt gesloten om een einde aan de vijandelijkheden te maken, of bij gebreke van een zodanige overeenkomst, zal ieder der gevangenhoudende Mogendheden zelf onverwijld een repatriëringsschema opstellen, overeenkomstig het in het voorgaand lid neergelegd beginsel, en dit ten uitvoer leggen.

In beide gevallen zullen de genomen maatregelen ter kennis van de krijgsgevangenen worden gebracht.

De kosten van repatriëring der krijgsgevangenen zullen in ieder geval op billijke wijze worden verdeeld tussen de gevangenhoudende Mogendheid en de Mogendheid tot welke de krijgsgevangenen behoren. Te dien einde zullen de volgende beginselen bij deze verdeling in acht worden genomen.

  • a. wanneer deze beide Mogendheden aan elkander grenzen, zal de Mogendheid tot welke de krijgsgevangenen behoren, de kosten dragen van hun repatriëring van de grens van de gevangenhoudende Mogendheid af;
  • b. wanneer deze beide Mogendheden niet aan elkander grenzen, zal de gevangenhoudende Mogendheid de kosten dragen van het vervoer van de krijgsgevangenen op haar grondgebied tot haar grens of tot haar inschepingshaven welke het dichtst gelegen is bij de Mogendheid tot welke zij behoren. De betrokken Partijen zullen onderling een overeenkomst sluiten tot billijke verdeling van de overige repatriëringskosten. Het sluiten van een zodanige overeenkomst zal nimmer enig oponthoud in de repatriëring van de krijgsgevangenen kunnen rechtvaardigen.

Artikel 119

Repatriëring zal plaats vinden onder omstandigheden, overeenkomend met die, bedoeld in de artikelen 46 tot en met 48 van dit Verdrag betreffende het overbrengen van krijgsgevangenen, en met inachtneming van de bepalingen van artikel 118 en van de hierna volgende bepalingen.

Bij repatriëring zullen alle voorwerpen van waarde welke overeenkomstig artikel 18 aan de krijgsgevangenen zijn ontnomen, en de bedragen in vreemd geld welke niet zijn omgerekend in de muntsoort van de gevangenhoudende Mogendheid, aan hen worden teruggegeven. Voorwerpen van waarde en bedragen in vreemd geld, welke, om welke reden ook, aan de krijgsgevangenen bij hun repatriëring niet zijn teruggegeven, zullen worden gezonden aan het Informatiebureau, bedoeld in artikel 122.

Het is de krijgsgevangenen geoorloofd hun persoonlijke bezittingen, hun correspondentie en de door hen ontvangen pakketten mede te nemen. Het gewicht van deze voorwerpen mag, indien de omstandigheden van de repatriëring zulks vereisen, worden beperkt tot hetgeen de krijgsgevangene redelijkerwijze kan dragen; in ieder geval is het iedere krijgsgevangene geoorloofd ten minste vijf en twintig kilogram mede te nemen.

De overige persoonlijke bezittingen van de gerepatrieerde krijgsgevangene zullen worden bewaard door de gevangenhoudende Mogendheid, die deze aan hem zal toezenden zodra zij met de Mogendheid tot welke de gevangene behoort, een overeenkomst heeft gesloten tot regeling van de wijze van het vervoer en de betaling van de daaraan verbonden kosten.

Krijgsgevangenen die wegens een misdrijf strafrechtelijk worden vervolgd, mogen worden achtergehouden tot het einde van het proces, eventueel tot het einde van de straf. Hetzelfde zal gelden voor krijgsgevangenen die wegens een misdrijf zijn veroordeeld.

De Partijen bij het conflict zullen elkander de namen mededelen van de krijgsgevangenen die worden achtergehouden tot het einde van het proces of van de tenuitvoerlegging van de straf.

Bij overeenkomst tussen de Partijen bij het conflict zullen commissies worden ingesteld ten einde verspreide krijgsgevangenen op te sporen en hun repatriëring binnen de kortst mogelijke tijd te verzekeren.

AFDELING III. Overlijden van krijgsgevangenen[bewerken]

Artikel 120

Testamenten van krijgsgevangenen moeten zodanig worden opgemaakt, dat wordt voldaan aan de voorwaarden van geldigheid, vereist ingevolge de wetgeving van hun land van herkomst, hetwelk des nodige maatregelen zal nemen om deze voorwaarden ter kennis te brengen van de gevangenhoudende Mogendheid. Op verzoek van de krijgsgevangene en in ieder geval na zijn dood zal het testament onverwijld aan de beschermende Mogendheid en een gewaarmerkt afschrift aan het Centraal Informatiebureau worden toegezonden.

Verklaringen van overlijden, overeenkomstig het als bijlage aan dit Verdrag gehecht model, of door een verantwoordelijk officier gewaarmerkte lijsten van alle in gevangenschap overleden krijgsgevangenen zullen ten spoedigste worden toegezonden aan het Informatiebureau voor Krijgsgevangenen, opgericht overeenkomstig artikel 122. Deze verklaringen of lijsten moeten bevatten de in het derde lid van artikel 17 opgesomde identiteitsgegevens, de plaats en datum van overlijden, de doodsoorzaak, de plaats en datum van begraven, benevens alle voor de identificatie van de graven benodigde inlichtingen.

Het begraven of verbranden moet worden voorafgegaan door een geneeskundig onderzoek van het lichaam, ten einde de dood vast te stellen, het opstellen van een verslag mogelijk te maken en, zo nodig, de overledene te identificeren.

De gevangenhoudende autoriteiten zullen zorg dragen, dat de in gevangenschap overleden krijgsgevangenen op eerbiedige wijze, zo mogelijk volgens het ceremonieel van de godsdienst welke zij beleden, worden begraven en dat hun graven worden ontzien, behoorlijk onderhouden en zodanig aangeduid, dat zij te allen tijde kunnen worden teruggevonden. Indien mogelijk zullen overleden krijgsgevangenen die tot dezelfde Mogendheid behoorden, op eenzelfde plaats worden begraven.

Overleden krijgsgevangenen zullen ieder afzonderlijk worden begraven, tenzij overmacht een gemeenschappelijk graf noodzakelijk maakt. De lijken mogen alleen worden verbrand indien gebiedende hygiënische redenen of de godsdienst van de overledene zulks vereisen, dan wel deze de wens daartoe te kennen heeft gegeven. In geval van verbanding zal dit met opgave van redenen in de overlijdensakte worden vermeld.

Ten einde de graven te allen tijde te kunnen terugvinden, moeten alle gegevens betreffende begrafenissen en graven worden geregistreerd door een Gravendienst, ingesteld door de gevangenhoudende Mogendheid. De lijsten der graven en de gegevens over op kerkhoven of elders begraven krijgsgevangenen zullen worden toegezonden aan de Mogendheid tot welke deze krijgsgevangenen behoorden.

De Mogendheid die het grondgebied in haar macht heeft, is, indien zij partij is bij dit Verdrag, verantwoordelijk voor de verzorging van deze graven en voor de registratie van iedere latere overbrenging der stoffelijke overschotten. Deze bepalingen zijn, in geval van verbranding, eveneens van toepassing op de as, welke door de Gravendienst zal worden bewaard tot het land van herkomst zijn wensen te kennen geeft ten aanzien van de uiteindelijk te nemen maatregelen.

Artikel 121

Ieder geval van dood of ernstige verwonding van een krijgsgevangene, veroorzaakt of vermoed te zijn veroorzaakt door een schildwacht, een andere krijgsgevangene of enig ander persoon, evenals ieder overlijden waarvan de oorzaak onbekend is, zal onmiddellijk worden gevolgd door een officieel onderzoek van de zijde van de gevangenhoudende Mogendheid.

Een mededeling daaromtrent zal terstond aan de beschermende Mogendheid worden gezonden. De verklaringen van getuigen, in het bijzonder van krijgsgevangenen, zullen worden verzameld; een rapport, bevattende deze verklaringen, zal aan genoemde Mogendheid worden gezonden.

Indien door het onderzoek de schuld van één of meer personen wordt vastgesteld, zal de gevangenhoudende Mogendheid alle maatregelen nemen voor de gerechtelijke vervolging van de verantwoordelijke persoon of personen.

TITEL V. Informatiebureaux en verenigingen tot hulpverlening aan krijgsgevangenen[bewerken]

Artikel 122

Bij het uitbreken van een conflict en in alle gevallen van bezetting zal ieder der Partijen bij het conflict een officieel Informatiebureau betreffende zich in haar macht bevindende krijgsgevangenen oprichten; onzijdige of niet-oorlogvoerende Mogendheden die op haar grondgebied personen, behorend tot één van de in artikel 4 genoemde categorieën, hebben toegelaten, zullen op dezelfde wijze ten aanzien van deze personen handelen. De betrokken Mogendheid zal zorg dragen, dat het Informatiebureau de beschikking heeft over de nodige lokaliteiten, materiaal en personeel ten einde het Bureau doeltreffend te doen werken. Het staat haar vrij daarbij krijgsgevangenen tewerk te stellen met inachtneming van de bepalingen, neergelegd in de Afdeling van dit Verdrag betreffende arbeid van krijgsgevangenen.

Binnen de kortst mogelijke tijd zal ieder der Partijen bij het conflict aan haar Informatiebureau verstrekken de in het vierde, vijfde en zesde lid van dit artikel bedoelde inlichtingen betreffende ieder in zijn handen gevallen vijandelijk persoon die behoort tot één van de in artikel 4 genoemde categorieën. Onzijdige of niet-oorlogvoerende Mogendheden zullen op dezelfde wijze handelen ten aanzien van tot deze categorieën behorende personen die zij op haar grondgebied hebben toegelaten.

Het Bureau zal met spoed en met de snelste middelen deze inlichtingen doen toekomen aan de belanghebbende Mogendheden, door tussenkomst zowel van de beschermende Mogendheden als van het Centraal Bureau, bedoeld in artikel 123.

Deze inlichtingen moeten het mogelijk maken de belanghebbende verwanten spoedig te verwittigen. Voor zover deze inlichtingen in het bezit van het Informatiebureau zijn en onverminderd de bepalingen van artikel 17, zullen zij voor iedere krijgsgevangene inhouden zijn geslachtsnaam, voornamen, rang, leger-, stamboek- of ander contrôlenummer, plaats en volledige datum van geboorte, aanduiding van de Mogendheid tot welke hij behoort, voornaam van zijn vader en geslachtsnaam van zijn moeder, naam en adres van de in te lichten persoon, alsmede het adres waarheen correspondentie aan de gevangene kan worden gericht.

Het Informatiebureau zal van de verschillende betrokken overheidsdiensten de inlichtingen ontvangen aangaande gevallen van overplaatsing, invrijheidstelling, repatriëring, ontvluchting, opneming in een hospitaal en overlijden en deze op de hierboven in het derde lid vermelde wijze doorgeven.

Evenzo zullen geregeld, zo mogelijk wekelijks, inlichtingen over de gezondheidstoestand van ernstig zieke of zwaar gewonde krijgsgevangenen worden doorgegeven.

Het Informatiebureau zal tevens belast zijn met de beantwoording van alle tot dit Bureau gerichte vragen betreffende krijgsgevangenen, het inbegrip van de in gevangenschap overledenen; het zal ieder onderzoek instellen, nodig ter verkrijging van de gevraagde gegevens welke het niet tot zijn beschikking mocht hebben.

Alle schriftelijke mededelingen van het Bureau zullen worden gewaarmerkt door een handtekening of een stempelafdruk.

Het Informatiebureau zal bovendien belast zijn met het verzamelen en verzenden van alle persoonlijke voorwerpen van waarde, waaronder begrepen geldbedragen in een andere muntsoort dan die van de gevangenhoudende Mogendheid en voor de naaste verwanten van belang zijnde bescheiden, door de krijgsgevangenen achtergelaten bij hun repatriëring, invrijheidstelling, ontvluchting of overlijden. Deze voorwerpen zullen worden verzonden in door het Bureau verzegelde pakketten, vergezeld van verklaringen, houdende nauwkeurige opgave van de identiteit der personen aan wie deze voorwerpen toebehoorden, alsmede van de volledige inhoud van het pakket. De overige persoonlijke bezittingen van deze gevangenen zullen overeenkomstig tussen de belanghebbende Partijen bij het conflict getroffen regelingen worden teruggezonden.

Artikel 123

Een Centraal Informatiebureau betreffende Krijgsgevangenen zal op onzijdig gebied worden opgericht. Het Internationale Comité van het Rode Kruis zal, indien het zulks noodzakelijk acht, aan de belanghebbende Mogendheden voorstellen doen met betrekking tot de organisatie van een zodanig Bureau.

Dit Bureau zal belast zijn met het verzamelen van alle inlichtingen betreffende krijgsgevangenen, welke het langs officiële of particuliere wegen kan verkrijgen; het zal deze inlichtingen zo snel mogelijk doorgeven aan het land van herkomst van de gevangenen of aan de Mogendheid tot welke zij behoren. Het Bureau zal van de Partijen bij het conflict alle faciliteiten ontvangen om het doorgeven van deze inlichtingen mogelijk te maken.

De Hoge Verdragsluitende Partijen, en in het bijzonder zij wier onderdanen genieten van de diensten van het Centraal Bureau, worden uitgenodigd daaraan de geldelijke steun te verlenen, welke het nodig mocht hebben.

Deze bepalingen mogen niet worden uitgelegd als zouden zij de menslievende werkzaamheden van het Internationale Comité van het Rode Kruis en van de verenigingen tot hulpverlening, bedoeld in artikel 125, beperken.

Artikel 124

De nationale Informatiebureaux en het Centraal Informatiebureau zullen vrijdom van port voor poststukken genieten, alsmede alle in artikel 74 bedoelde vrijstellingen en, voor zover mogelijk, vrijdom van telegraafkosten of ten minste belangrijk verlaagde tarieven.

Artikel 125

Behoudens de maatregelen welke de gevangenhoudende Mogendheden noodzakelijk mochten achten om haar veiligheid te waarborgen of uit hoofde van enige andere redelijke noodzaak, zullen zij aan godsdienstige organisaties, verenigingen tot hulpverlening of enige andere organisatie die de krijgsgevangenen te hulp mocht komen, evenals aan haar gevolmachtigde gedelegeerden, alle nodige faciliteiten verlenen voor het bezoeken van de gevangenen, voor het verdelen onder hen van zendingen tot hulpverlening of van materiaal van iedere herkomst, bestemd voor godsdienstige, opvoedkundige of ontspanningsdoeleinden, of om hen te helpen bij het besteden van hun vrije tijd in de kampen. Deze verenigingen of organisaties kunnen worden opgericht hetzij op het grondgebied van de gevangenhoudende Mogendheid, hetzij in een ander land, terwijl zij ook een internationaal karakter kunnen hebben.

De gevangenhoudende Mogendheid mag het aantal der verenigingen of organisaties wier gedelegeerden toestemming hebben om hun werkzaamheden op haar grondgebied en onder haar toezicht uit te oefenen, beperken, mits echter een zodanige beperking niet belet, dat aan alle krijgsgevangenen doeltreffende en voldoende hulp wordt geboden.

De bijzondere positie van het Internationale Comité van het Rode Kruis op dit gebied zal te allen tijde worden erkend en geëerbiedigd.

Op het ogenblik waarop aan krijgsgevangenen zendingen tot hulpverlening of materiaal voor de bovenaangegeven doeleinden worden verstrekt, of ten minste spoedig daarna, zullen voor iedere zending door de vertrouwensman van deze gevangenen getekende ontvangstbewijzen worden gezonden aan de zendende vereniging tot hulpverlening of organisatie. Tegelijkertijd zullen door de administratieve autoriteiten, belast met de bewaking der gevangenen, ontvangstbewijzen betreffende deze zendingen worden afgegeven.

TITEL VI. Tenuitvoerlegging van het Verdrag[bewerken]

AFDELING I. Algemene bepalingen[bewerken]

Artikel 126

De vertegenwoordigers of gedelegeerden van de beschermende Mogendheden zijn gerechtigd zich naar alle plaatsen waar zich krijgsgevangenen bevinden, te begeven, in het bijzonder naar plaatsen waar deze geïnterneerd, gevangen of werkzaam zijn; zij zullen toegang hebben tot alle bij de gevangenen in gebruik zijnde lokaliteiten. Zij zijn eveneens gerechtigd zich te begeven naar de plaatsen van vertrek, doortocht of aankomst van gevangenen die worden overgebracht. Zij mogen zich zonder getuigen met de gevangenen, en in het bijzonder met hun vertrouwensman, onderhouden, zo nodig door tussenkomst van een tolk.

De vertegenwoordigers en gedelegeerden van de beschermende Mogendheden zullen alle vrijheid genieten in de keuze van de plaatsen welke zij wensen te bezoeken; de duur en de frequentie van deze bezoeken mogen niet worden beperkt. Bezoeken mogen slechts om redenen van dwingende militaire noodzaak worden verboden en dan alleen bij uitzondering en als tijdelijke maatregel.

De gevangenhoudende Mogendheid en de Mogendheid tot welke de te bezoeken krijgsgevangenen behoren, kunnen, zo nodig, overeenkomen, dat het aan landgenoten van deze gevangenen zal worden toegestaan aan deze bezoeken deel te nemen.

De gedelegeerden van het Internationale Comité van het Rode Kruis zullen dezelfde voorrechten genieten. De benoeming van deze gedelegeerden is onderworpen aan de goedkeuring van de Mogendheid in wier macht de te bezoeken krijgsgevangenen zich bevinden.

Artikel 127

De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich de tekst van dit Verdrag, zowel in tijd van vrede als in tijd van oorlog, zo ruim mogelijk in haar onderscheiden landen te verspreiden en in het bijzonder de bestudering daarvan in de programma's van de militaire en, zo mogelijk, burgerlijke opleiding op te nemen, zodat de beginselen daarvan aan al haar strijdkrachten en de gehele bevolking bekend worden.

De militaire of andere autoriteiten die in tijd van oorlog de verantwoordelijkheid voor krijgsgevangenen op zich nemen, moeten in het bezit zijn van de tekst van het Verdrag en speciaal omtrent zijn bepalingen zijn onderricht.

Artikel 128

De Hoge Verdragsluitende Partijen zullen elkander door tussenkomst van de Zwitserse Bondsraad en, tijdens de vijandelijkheden, door tussenkomst van de beschermende Mogendheden de officiële vertalingen van dit Verdrag mededelen, benevens de wetten en voorschriften welke zij mochten aannemen om de toepassing daarvan te verzekeren.

Artikel 129

De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich alle wettelijke regelingen tot stand te brengen, nodig om doeltreffende strafbepalingen vast te stellen voor personen die één der ernstige inbreuken op dit Verdrag, omschreven in het volgend artikel, hebben gepleegd, dan wel bevel tot het plegen daarvan hebben gegeven.

Iedere Hoge Verdragsluitende Partij is verplicht personen die ervan verdacht worden één van deze ernstige inbreuken te hebben gepleegd, dan wel bevel tot het plegen daarvan te hebben gegeven, op te sporen en moet hen, ongeacht hun nationaliteit, voor haar eigen gerechten brengen. Zij kan hen ook, indien zij daaraan de voorkeur geeft, en overeenkomstig de bepalingen van haar eigen wetgeving, ter berechting overleveren aan een andere bij de vervolging belang hebbende Hoge Verdragsluitende Partij, mits deze Verdragsluitende Partij een met voldoende bewijzen gestaafde telastlegging welke een vervolging rechtvaardigt, tegen de betrokken personen inbrengt.

Iedere Hoge Verdragsluitende Partij zal maatregelen nemen, nodig om de met de bepalingen van dit Verdrag strijdige handelingen welke niet vallen onder de in het volgend artikel omschreven ernstige inbreuken, tegen te gaan.

Onder alle omstandigheden zullen de verdachten de waarborgen genieten voor een behoorlijke berechting en verdediging, welke niet minder gunstig mogen zijn dan die, voorgeschreven in artikel 105 en volgende van dit Verdrag.

Artikel 130

De ernstige inbreuken, bedoeld in het voorgaand artikel, zijn die welke één der volgende handelingen in zich sluiten, indien deze worden gepleegd tegen door het Verdrag beschermde personen of goederen: opzettelijke levensberoving, marteling of onmenselijke behandeling, waaronder begrepen biologische proefnemingen, het opzettelijk veroorzaken van hevig lijden, van ernstig lichamelijk letsel, dan wel van ernstige schade aan de gezondheid, een krijgsgevangene te dwingen om te dienen bij de strijdkrachten van de vijandelijke Mogendheid, of opzettelijk een krijgsgevangene het recht te onthouden op een regelmatige en onpartijdige berechting overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag.

Artikel 131

Geen der Hoge Verdragsluitende Partijen mag zich zelf of een andere Hoge Verdragsluitende Partij onttrekken aan enige op haar of op een andere Hoge Verdragsluitende Partij rustende aansprakelijkheid op grond van de in het voorgaand artikel bedoelde inbreuken.

Artikel 132

Op verzoek van een Partij bij het conflict moet, op een door de belanghebbende Partijen overeen te komen wijze, een onderzoek worden ingesteld naar iedere beweerde schending van het Verdrag.

Indien geen overeenstemming over de procedure van het onderzoek wordt bereikt, zullen de Partijen zich met elkander verstaan over de keuze van een scheidsrechter, die omtrent de te volgen procedure zal beslissen.

Wanneer de schending is vastgesteld, zullen de Partijen bij het conflict daaraan een einde maken en deze zo spoedig mogelijk bestraffen.

AFDELING II. Slotbepalingen[bewerken]

Artikel 133

Dit Verdrag is opgesteld in de Franse en de Engelse taal. Beide teksten zijn gelijkelijk authentiek.

De Zwitserse Bondsraad zal officiële vertalingen van het Verdrag in de Russische en de Spaanse taal doen opstellen.

Artikel 134

Dit Verdrag vervangt in de betrekkingen tussen de Hoge Verdragsluitende Partijen het Verdrag van 27 Juli 1929.

Artikel 135

In de betrekkingen tussen de Mogendheden die gebonden zijn door het Haagse Verdrag nopens de wetten en gebruiken van den oorlog te land, hetzij dan van 29 Juli 1899, hetzij dat van 18 October 1907, en die partij zijn bij dit Verdrag, zal dit Verdrag Hoofdstuk II van het als bijlage aan voornoemde Haagse Verdragen gehecht Reglement aanvullen.

Artikel 136

Dit Verdrag, hetwelk de datum van deze dag draagt, kan tot 12 Februari 1950 worden ondertekend uit naam van alle Mogendheden die vertegenwoordigd waren op de Conferentie welke te Genève op 21 April 1949 werd geopend, zomede uit naam van de niet op deze Conferentie vertegenwoordigde Mogendheden die partij zijn bij het Verdrag van 27 Juli 1929.

Artikel 137

Dit Verdrag zal zo spoedig mogelijk worden bekrachtigd en de akten van bekrachtiging zullen worden nedergelegd te Bern.

Van de nederlegging van iedere akte van bekrachtiging zal een proces-verbaal worden opgemaakt, waarvan een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift door de Zwitserse Bondsraad zal worden toegezonden aan alle Mogendheden uit wier naam het Verdrag is ondertekend of de toetreding is medegedeeld.

Artikel 138

Dit Verdrag zal in werking treden zes maanden nadat ten minste twee akten van bekrachtiging zijn nedergelegd.

Daarna zal het Verdrag voor iedere Hoge Verdragsluitende Partij in werking treden zes maanden na het nederleggen van haar akte van bekrachtiging.

Artikel 139

Van de datum van zijn inwerkingtreding af zal dit Verdrag openstaan voor toetreding door iedere Mogendheid, uit wier naam het Verdrag niet is ondertekend.

Artikel 140

Toetredingen zullen schriftelijk worden medegedeeld aan de Zwitserse Bondsraad en worden zes maanden na de datum waarop zij de Bondsraad hebben bereikt, van kracht.

De Zwitserse Bondsraad zal de toetredingen mededelen aan alle Mogendheden uit wier naam het Verdrag is ondertekend of de toetreding is medegedeeld.

Artikel 141

De in de artikelen 2 en 3 bedoelde omstandigheden zullen de door de Partijen bij het conflict voor of na het begin van de vijandelijkheden of van de bezetting nedergelegde akten van bekrachtiging en medegedeelde toetredingen onmiddellijk in werking doen treden. De Zwitserse Bondsraad zal langs de snelste weg mededeling doen van de van Partijen bij het conflict ontvangen akten van bekrachtiging of toetredingen.

Artikel 142

Ieder der Hoge Verdragsluitende Partijen heeft de bevoegdheid dit Verdrag op te zeggen.

Opzegging zal schriftelijk ter kennis worden gebracht van de Zwitserse Bondsraad. Deze zal daarvan mededeling doen aan de Regeringen van alle Hoge Verdragsluitende Partijen.

De opzegging wordt van kracht één jaar nadat daarvan kennis is gegeven aan de Zwitserse Bondsraad. Echter zal een opzegging waarvan kennis is gegeven terwijl de opzeggende Mogendheid in een conflict is betrokken, in geen enkel opzicht gevolg hebben, zolang de vrede niet is gesloten en in ieder geval niet zolang de werkzaamheden voor de invrijheidsstelling en repatriëring van de door dit Verdrag beschermde personen niet zijn beëindigd.

De opzegging zal slechts gelden ten aanzien van de opzeggende Mogendheid. Zij zal geen enkele invloed hebben op de verplichtingen welke de Partijen bij het conflict gehouden zijn te blijven vervullen krachtens de beginselen van het volkenrecht, zoals deze voortvloeien uit de tussen beschaafde volken gevestigde gebruiken, de wetten der menselijkheid en de eisen van het openbaar rechtsbewustzijn.

Artikel 143

De Zwitserse Bondsraad zal dit Verdrag doen registreren bij het Secretariaat van de Verenigde Naties. De Zwitserse Bondsraad zal eveneens aan het Secretariaat van de Verenigde Naties mededeling doen van alle bekrachtigingen, toetredingen en opzeggingen welke de Bondsraad ontvangt in verband met dit Verdrag.

TER OORKONDE WAARVAN de ondergetekenden, na hun onderscheiden volmachten te hebben overgelegd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te Genève de twaalfde Augustus negentienhonderd negen en veertig in de Franse en de Engelse taal, in een enkel exemplaar, hetwelk zal worden nedergelegd in het Archief van de Zwitserse Bond. De Zwitserse Bondsraad zal een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het Verdrag doen toekomen aan ieder der ondertekenende Staten, zomede aan de Staten die tot het Verdrag zijn toegetreden.

BIJLAGE I. MODEL-OVEREENKOMST BETREFFENDE RECHTSTREEKSE TERUGZENDING NAAR HET EIGEN LAND EN ONDERBRENGING OP ONZIJDIG GEBIED VAN GEWONDE EN ZIEKE KRIJGSGEVANGENEN[bewerken]

(zie artikel 110)

I. - BEGINSELEN VOOR DE RECHTSTREEKSE TERUGZENDING NAAR HET EIGEN LAND OF DE ONDERBRENGING OP ONZIJDIG GEBIED[bewerken]

A. Rechtstreekse terugzending naar het eigen land[bewerken]

Naar het eigen land zullen rechtstreeks worden teruggezonden:

  • 1. Alle krijgsgevangenen, lijdende aan de volgende gebreken als gevolg van trauma: verlies van één der ledematen, verlamming, gewrichts- of andere afwijkingen, mits het gebrek ten minste bestaat uit het verlies van een hand of een voet of gelijk te stellen is met het verlies van een hand of een voet.

Onverminderd een ruimere interpretatie, worden de volgende gevallen gelijkgesteld met het verlies van een hand of een voet:

    • a. Verlies van een hand, van alle vingers of van de duim en wijsvinger van één hand; verlies van een voet of van alle tenen en het middenvoetsgedeelte van één voet.
    • b. Gewrichtsverstijving, verlies van benig weefsel, littekencontractie waardoor de functie van één der grote gewrichten of van alle vingergewrichten van één hand verloren is gegaan.
    • c. Pseudarthrose van de lange pijpbeenderen.
    • d. Misvormingen, veroorzaakt door fracturen, of andere letsels welke ernstige vermindering der algemene functie en van het vermogen tot het dragen van vrachten met zich brengen.
  • 2. Alle gewonde krijgsgevangenen wier toestand in zoverre chronisch is geworden, dat de prognose - ondanks behandeling - herstel binnen een jaar na de verwonding schijnt uit te sluiten, zoals bijvoorbeeld in gevallen van:
    • a. Projectiel in het hart, zelfs indien de gemengde geneeskundige Commissie, tijdens haar onderzoek, geen ernstige stoornissen kan vaststellen.
    • b. Metaalsplinter in de hersenen of longen, zelfs indien de gemengde geneeskundige Commissie, tijdens haar onderzoek, geen plaatstelijke of algemene reactie kan vaststellen.
    • c. Osteomyelitis, indien herstel in de loop van het jaar, volgend op de verwonding, niet te verwachten is en welke waarschijnlijk de verstijving van een gewricht of andere afwijkingen, gelijk te stellen met het verlies van een hand of voet, ten gevolge zal hebben.
    • d. Perforerende en etterende verwonding van de grote gewrichten.
    • e. Verwonding van de schedel met verlies of verplaatsing van beenweefsel.
    • f. Verwonding of verbranding van het gelaat met verlies van weefsel en functiestoornissen.
    • g. Verwonding van het ruggemerg.
    • h. Beschadiging van perifere zenuwen, waarvan de gevolgen gelijk te stellen zijn met het verlies van een hand of voet en waarvan de genezing meer dan een jaar gerekend van de verwondingsdatum af, zal vergen, bijvoorbeeld: verwonding van de brachiale of lumbo-sacrale plexus, de nervus medianus of ischiadica, evenals gecombineerde beschadiging van de nervus radialis en cubitalis of van de nervus peroneus communis en nervus tibialis, enz. De afzonderlijke verwonding van de nervi radialis, cubitalis, peroneus communis of tibialis rechtvaardigt alleen repatriëring indien zij gepaard gaat met contracturen of ernstige neurotrophische stoornissen.
    • i. Verwonding van de urinewegen met ernstige functiestoornissen.
  • 3. Alle zieke krijgsgevangenen wier toestand in zoverre chronisch is geworden, dat de prognose - ondanks behandeling - herstel binnen een jaar na het begin der ziekte schijnt uit te sluiten, zoals bijvoorbeeld in gevallen van:
    • a. Voortschrijdende tuberculose van enig orgaan, welke, volgens geneeskundige prognose, niet kan genezen noch ten minste belangrijk kan verbeteren door behandeling in een onzijdig land.
    • b. Pleuritis exsudativa.
    • c. Ernstige ziekten van de ademhalingsorganen van niet-tuberculeuze aard en ongeneeslijk geacht, bijvoorbeeld: ernstig longemphyseem (met of zonder bronchitis); chronische asthma ; chronische bronchitis[2]welke reeds meer dan een jaar in gevangenschap heeft geduurd; bronchiectasieën[3]; enz.
    • d. Ernstige chronische aandoeningen van het circulatie-systeem, bijvoorbeeld: klepgebreken en myocarditis[4] welke verschijnselen van decompensatie hebben vertoond gedurende de gevangenschap, zelfs indien de gemengde geneeskundige Commissie, tijdens haar onderzoek, geen van deze verschijnselen kan aantonen; aandoeningen van het pericard en van de vaten (ziekten van Buerger, aneurisme van de grote vaten; enz.
    • e. Ernstige chronische aandoeningen van de spijsverteringsorganen, bijvoorbeeld ulcus van maag of duodenum; gevolgen van een gedurende de gevangenschap verrichte maagoperatie; chronische gastritis, enteritis of colitis welke meer dan een jaar heeft geduurd en de algemene gezondheidstoestand ernstig aantast; levercirrhose; chronisch galblaaslijden[5]; enz.
    • f. Ernstige chronische aandoeningen van het urogenitaal apparaat, bijvoorbeeld: chronische ziekten van de nier met daaruit voortvloeiende stoornissen; nephrectomie wegens niertuberculose; chronische pyelitis of cystitis; hydronephrose of pyonephrose; ernstige chronische gynaecologische aandoeningen; normale zwangerschap en obstetrische aandoeningen, wanneer onderbrenging op onzijdig gebied onmogelijk is; enz.
    • g. Ernstige chronische ziekten van het centrale of perifere zenuwstelsel, bijvoorbeeld alle duidelijke psychosen en psychoneurosen, zoals ernstige hysterie, ernstige gevangenschaps-psychoneurose, enz., behoorlijk vastgesteld door een specialist[6]; alle vormen van epilepsie, behoorlijk vastgesteld door de kamparts; arteriosclerose van de hersenvaten; meer dan een jaar durende chronische neuritis; enz.
    • h. Ernstige chronische ziekten van het neurovegetatieve stelsel met belangrijke vermindering van de geestelijke of lichamelijke vermogens, belangrijk gewichtsverlies en algemene zwakte.
    • i. Blindheid van beide ogen of van één oog wanneer de visus van het andere oog minder dan 1 bedraagt ondanks het gebruik van corrigerende glazen; vermindering van de gezichtsscherpte in gevallen waarin het onmogelijk is deze door correctie te herstellen tot een scherpte van ½ op ten minste één oog[7]; andere ernstige oogaandoeningen, bijvoorbeeld: glaucoom; iritis, choreoïditis; trachoom; enz.
    • k. Stoornissen van het gehoor, zoals volledige halfzijdige doofheid, indien het andere oor normale spraak op één meter afstand niet onderscheidt[8]; enz.
    • l. Ernstige stofwisselingsziekten, bijvoorbeeld: diabetis mellitus waarvoor insulinebehandeling nodig is; enz.
    • m. Ernstige stoornis in de werking van de klieren met inwendige secretie, bijvoorbeeld: thyreotoxicose; hypothyreose; ziekte van Addison; cachexie van Simmonds; tetanie; enz.
    • n. Ernstige en chronische ziekten van de bloedbereidende organen.
    • o. Ernstige chronische vergiftigingen, bijvoorbeeld: loodvergiftiging, kwikvergiftiging; morphinisme; cocaïnisme, alcoholisme; vergiftigingen veroorzaakt door gassen of straling; enz.
    • p. Chronische aandoeningen van de bewegingsorganen met duidelijke functiestoornissen, bijvoorbeeld: arthrosis deformans; primaire en secundaire chronische voortschrijdende polyarthritis; rheuma met ernstige klinische verschijnselen; enz.
    • q. Ernstige chronische huidziekten, behandeling trotserend.
    • r. Alle kwaadaardige nieuwvormingen.
    • s. Ernstige chronische infectieziekten, meer dan een jaar durend na het begin daarvan, bijvoorbeeld: malaria met uitgesproken organische aandoening; bacillaire of amoebendysenterie met belangrijke stoornissen; tertiaire viscerale syphilis, welke resistent is tegen behandeling; lepra; enz.
    • t. Ernstige avitaminosen of ernstige uitputting.

B. Onderbrenging op onzijdig gebied[bewerken]

De volgende personen zullen in aanmerking komen voor onderbrenging op onzijdig gebied:

  • 1. Alle gewonde krijgsgevangenen die waarschijnlijk niet zullen herstellen in gevangenschap, maar die kunnen genezen of wier toestand belangrijk kan verbeteren door onderbrenging op onzijdig gebied.
  • 2. Krijgsgevangenen, lijdende aan enige vorm van tuberculose onverschillig van welk orgaan, wier behandeling in een onzijdig land waarschijnlijk tot herstel of ten minste tot belangrijke verbetering zal leiden, met uitzondering van vóór de gevangenschap genezen primaire tuberculose.
  • 3. Krijgsgevangenen, lijdende aan behandeling vereisende aandoeningen van de ademhalings-, circulatie-, spijsverterings-, zintuigelijke, urogenitale en bewegingsorganen, alsmede van het zenuwstelsel en de huid, enz., indien een zodanige behandeling kennelijk betere resultaten zal hebben in een onzijdig land dan in gevangenschap.
  • 4. Krijgsgevangenen die in gevangenschap een nephrectomie hebben ondergaan voor een niet-tuberculeuze nier aandoening; genezende of tot rust gekomen gevallen van osteomyelitis; diabetis mellitus welke geen insuline vereist; enz.
  • 5. Krijgsgevangenen, lijdende aan oorlogs- of gevangenschapsneurose.

Gevallen van gevangenschapsneurose, welke na onderbrenging gedurende drie maanden in een onzijdig land niet genezen zijn of welke na dat tijdsverloop niet duidelijk op weg zijn naar volledig herstel, zullen worden gerepatrieerd.

  • 6. Alle krijgsgevangenen, lijdende aan chronische vergiftiging (gassen, metalen alkaloïden, enz.), voor wie de vooruitzichten op genezing in een onzijdig land bijzonder gunstig zijn.
  • 7. Alle vrouwelijke krijgsgevangenen die zwanger zijn of moeder zijn tezamen met haar zuigelingen en kleine kinderen.

De volgende gevallen zullen niet in aanmerking komen voor onderbrenging op onzijdig gebied:

  • 1. Alle behoorlijk vastgestelde gevallen van psychose.
  • 2. Alle organische en functionele zenuwaandoeningen welke geacht worden ongeneeslijk te zijn.
  • 3. Alle besmettelijke ziekten gedurende de periode waarin zij op anderen overgebracht kunnen worden, met uitzondering van tuberculose.

II. - ALGEMENE OPMERKINGEN[bewerken]

  • 1. De hierboven vastgestelde voorwaarden moeten, in het algemeen, in een zo ruim mogelijke geest worden uitgelegd en toegepast.

Deze ruime uitlegging zal bovenal van toepassing zijn op neuropathische en psychopathische toestanden, ontstaan door de oorlog of gevangenschap, evenals op gevallen van tuberculose in alle stadia. Krijgsgevangenen met verscheidene verwondingen welke, ieder afzonderlijk beschouwd, repatriëring niet zouden rechtvaardigen, zullen in dezelfde geest worden onderzocht, waarbij rekening moet worden gehouden met het psychisch trauma, veroorzaakt door het aantal van de wonden.

  • 2. Alle onbetwistbare gevallen welke recht geven op rechtstreekse terugzending naar het eigen land (amputatie, volslagen blindheid of doofheid, open longtuberculose, geestesstoornissen, kwaadaardige nieuwvormingen, enz.) zullen zo spoedig mogelijk door de kampartsen of door militaire geneeskundige commissies, benoemd door de gevangenhoudende Mogendheid, worden onderzocht en gerepatriëerd.
  • 3. Verwondingen en ziekten, welke reeds vóór de oorlog bestonden en niet verergerd zijn, zomede oorlogsverwondingen welke hervatting van de militaire dienst niet hebben verhinderd, zullen geen recht geven op rechtstreekse terugzending naar het eigen land.
  • 4. Deze bepalingen zullen in alle Staten, partij bij het conflict, op overeenkomstige wijze worden uitgelegd en toegepast. De betrokken Mogendheden en autoriteiten zullen aan de gemengde geneeskundige Commissies alle nodige faciliteiten verlenen voor de vervulling van haar taak.
  • 5. De hierboven onder I. genoemde voorbeelden geven slechts typische gevallen aan. Gevallen welke niet geheel overeenstemmen met deze bepalingen, zullen worden beoordeeld in de geest van artikel 110 van dit Verdrag en van de beginselen, neergelegd in deze Overeenkomst.

BIJLAGE II. REGLEMENT BETREFFENDE GEMENGDE GENEESKUNDIGE COMMISSIES[bewerken]

(zie artikel 112)

Artikel 1

De gemengde geneeskundige Commissies, bedoeld in artikel 112 van het Verdrag, zullen worden samengesteld uit drie leden, van wie twee behoren tot een onzijdig land en het derde wordt benoemd door de gevangenhoudende Mogendheid. Eén van de onzijdige leden zal voorzitter zijn.

Artikel 2

De twee onzijdige leden zullen worden benoemd door het Internationale Comité van het Rode Kruis, in overleg met de beschermende Mogendheid, op verzoek van de gevangenhoudende Mogendheid. Zij kunnen gevestigd zijn in hun eigen land, in een ander onzijdig land of op het grondgebied van de gevangenhoudende Mogendheid.

Artikel 3

De onzijdige leden moeten worden aanvaard door de betrokken Partijen bij het conflict, die van haar aanvaarding kennis zullen geven aan het Internationale Comité van het Rode Kruis en aan de beschermende Mogendheid. Terstond na deze kennisgeving wordt de benoeming van de onzijdige leden geacht te zijn ingegaan.

Artikel 4

Ook zal een voldoend aantal plaatsvervangende leden worden benoemd om de vaste leden in geval van nood te vervangen. Zij zullen tegelijk met de vaste leden, of ten minste zo spoedig mogelijk, worden benoemd.

Artikel 5

Indien, om welke reden ook, het Internationale Comité van het Rode Kruis niet kan overgaan tot de benoeming van onzijdige leden, zal daartoe worden overgegaan door de Mogendheid die de belangen van de te onderzoeken krijgsgevangenen beschermt.

Artikel 6

Voor zover mogelijk moet één van de twee onzijdige leden chirurg zijn en de ander algemeen geneesheer.

Artikel 7

De onzijdige leden zullen volkomen onafhankelijk zijn van de Partijen bij het conflict, die hun alle faciliteiten voor de vervulling van hun taak moeten verlenen.

Artikel 8

In overleg met de gevangenhoudende Mogendheid, zal het Internationale Comité van het Rode Kruis bij de benoeming, bedoeld in de artikelen 2 en 4 van dit reglement, de voorwaarden vaststellen waarop de betrokkenen hun taak zullen vervullen.

Artikel 9

Zodra de onzijdige leden zijn aanvaard, zullen de gemengde geneeskundige Commissies zo spoedig mogelijk, en in ieder geval binnen drie maanden na de datum der aanvaarding, hun werkzaamheden aanvangen.

Artikel 10

De gemengde geneeskundige Commissies zullen alle in artikel 113 van het Verdrag bedoelde gevangenen onderzoeken. Zij zullen repatriëring, afwijzing daarvan of uitstel tot een later onderzoek voorstellen. Haar beslissingen zullen bij meerderheid worden genomen.

Artikel 11

De door de Commissie in ieder afzonderlijk geval genomen beslissing zal in de maand, volgend op haar bezoek, aan de gevangenhoudende Mogendheid, de beschermende Mogendheid en het Internationale Comité van het Rode Kruis worden medegedeeld. De gemengde geneeskundige Commissie zal eveneens iedere krijgsgevangene die onderzocht is in kennis te stellen met de genomen beslissing en aan hen voor wie repatriëring is voorgesteld, een verklaring afgeven, overeenkomend met het als bijlage aan dit Verdrag gehecht model.

Artikel 12

De gevangenhoudende Mogendheid is gehouden de beslissingen van de gemengde geneeskundige Commissie uit te voeren binnen drie maanden nadat zij daarmede naar behoren in kennis is gesteld.

Artikel 13

Indien er geen onzijdig geneesheer is in een land waar de bemoeiingen van een gemengde geneeskundige Commissie noodzakelijk blijken, en indien het onmogelijk is, om welke reden ook, in een ander land gevestigde onzijdige geneesheren te benoemen, zal de gevangenhoudende Mogendheid, handelend in overleg met de beschermende Mogendheid, een geneeskundige Commissie instellen, die dezelfde taak als een gemengde geneeskundige Commissie op zich zal nemen, behoudens de bepalingen der artikelen 1, 2, 3, 4, 5 en 8 van dit reglement.

Artikel 14

De gemengde geneeskundige Commissies zullen permanent in functie blijven en ieder kamp met tussenpozen van ten hoogste zes maanden bezoeken.

BIJLAGE III. REGLEMENT BETREFFENDE COLLECTIEVE ZENDINGEN AAN KRIJGSGEVANGENEN[bewerken]

(zie artikel 73)

Artikel 1

De vertrouwensmannen zijn gerechtigd de collectieve zendingen tot hulpverlening, waarvoor zij verantwoordelijk zijn, te verdelen onder alle krijgsgevangenen die administratief bij hun kamp zijn ingedeeld, met inbegrip van hen die zich in hospitalen, of in gevangenissen of andere strafinrichtingen bevinden.

Artikel 2

De verdeling van collectieve zendingen tot hulpverlening zal geschieden overeenkomstig de instructies van de schenkers en het door de vertrouwensmannen opgesteld schema; de verdeling van zendingen van geneeskundige voorraden zal echter bij voorkeur plaats vinden in overleg met de met de leiding belaste artsen; deze mogen, in hospitalen en ziekenverblijven, van voornoemde instructies afwijken voor zover de behoeften van hun patiënten zulks vereisen. Binnen de aldus bepaalde grenzen moet deze verdeling altijd billijk worden uitgevoerd.

Artikel 3

Ten einde de hoedanigheid en hoeveelheid van de ontvangen goederen te kunnen onderzoeken en dienaangaande in bijzonderheden te kunnen rapporteren aan de schenkers, zijn de vertrouwensmannen of hun medewerkers gerechtigd zich te begeven naar de in de nabijheid van hun kamp gelegen aankomstplaatsen van zendingen tot hulpverlening.

Artikel 4

De vertrouwensmannen zullen de nodige faciliteiten ontvangen om te onderzoeken of de verdeling van collectieve zendingen in alle onderafdelingen en dépendances van hun kamp overeenkomstig hun instructies is uitgevoerd.

Artikel 5

De vertrouwensmannen zijn gerechtigd formulieren of vragenlijsten, bestemd voor de schenkers en betrekking hebbend op collectieve zendingen (verdeling, behoeften, hoeveelheden, enz.), in te vullen, alsmede te doen invullen door de vertrouwensmannen van werkgroepen of door de met de leiding van ziekenverblijven en hospitalen belaste artsen. Deze formulieren en vragenlijsten zullen na invulling onverwijld aan de schenkers worden gezonden.

Artikel 6

Ten einde een geregelde uitdeling van collectieve zendingen aan de krijgsgevangenen van hun kamp te verzekeren en eventueel te voorzien in de behoeften welke door de aankomst van nieuwe groepen gevangenen mochten ontstaan, zijn de vertrouwensmannen gerechtigd passende voorraden van collectieve zendingen aan te leggen en in stand te houden. Te dien einde zullen zij de beschikking hebben over geschikte opslagplaatsen; iedere opslagplaats zal voorzien zijn van twee sloten; de vertrouwensman zal in het bezit zijn van de sleutels van het ene slot en de kampcommandant van die van het andere.

Artikel 7

Ingeval collectieve zendingen van kledingstukken beschikbaar zijn, zal iedere krijgsgevangene ten minste één volledig stel kleding in zijn bezit hebben. Indien een krijgsgevangene meer dan één stel kleding bezit, is de vertrouwensman gerechtigd aan hen die het best zijn bedeeld, de overtollige stellen kleding of bepaalde kledingstukken welke zij daarboven bezitten, te ontnemen, ingeval zulks noodzakelijk is om te voorzien in de behoeften van minder goed bedeelde gevangenen. Hij mag echter geen tweede stel onderkleding, sokken of schoenen afnemen, tenzij zulks de enige wijze is om een krijgsgevangene, die deze niet bezit, daarvan te voorzien.

Artikel 8

De Hoge Verdragsluitende Partijen, en de gevangenhoudende Mogendheden in het bijzonder, zullen, voor zover mogelijk en met inachtneming van de voorschriften betreffende de voedselvoorziening van de bevolking, alle aankopen toestaan, welke op haar grondgebied mochten worden gedaan ten einde collectieve zendingen aan krijgsgevangenen te doen toekomen; zij zullen op overeenkomstige wijze de overmaking van gelden en het nemen van andere financiële, technische of administratieve maatregelen met het oog op deze aankopen vergemakkelijken.

Artikel 9

De voorgaande bepalingen maken geen inbreuk op het recht van krijgsgevangenen om collectieve zendingen te ontvangen vóór hun aankomst in een kamp of gedurende overbrenging, noch op de mogelijkheid voor vertegenwoordigers van de beschermende Mogendheid, het Internationale Comité van het Rode Kruis of enige andere organisatie tot hulpverlening aan gevangenen, die belast mocht zijn met het verzenden van deze zendingen, om de uitdeling daarvan aan de geadresseerden te verzekeren met alle andere middelen welke zij gegeschikt mochten achten.

BIJLAGE IV[bewerken]

A. IDENTITEITSKAART[bewerken]

(zie artikel 4)

(voorbeeld identiteitskaart)

B. KAART VAN GEVANGENNEMING[bewerken]

(zie artikel 70)

(voorbeeld kaart van gevangenneming)

C. BRIEFKAART EN BRIEF[bewerken]

(zie artikel 71)

I. BRIEFKAART[bewerken]

(voorbeeld briefkaart)

2. BRIEF[bewerken]

(voorbeeld brief)

D. VERKLARING VAN OVERLIJDEN[bewerken]

(zie artikel 120)

(voorbeeld verklaring van overlijden)

E. VERKLARING VOOR REPATRIËRING[bewerken]

(zie Bijlage II, artikel 11)

(voorbeeld verklaring voor repatriëring)

BIJLAGE V. MODEL-REGLEMENT BETREFFENDE BETALINGEN DOOR KRIJGSGEVANGENEN IN HUN EIGEN LAND[bewerken]

(zie artikel 63)

  • 1. De kennisgeving, genoemd in artikel 63, derde lid, moet bevatten:
    • a. het in artikel 17 omschreven nummer, de rang, geslachtsnaam en voornamen van de krijgsgevangene die de betaling doet;
    • b. de naam en het adres van de begunstigde in het eigen land;
    • c. het te betalen bedrag, uitgedrukt in de muntsoort van de gevangenhoudende Mogendheid.
  • 2. Deze kennisgeving zal door de krijgsgevangene worden ondertekend. Indien hij niet kan schrijven, zal een daarop door hem te plaatsen teken door een getuige worden gewaarmerkt. De vertrouwensman zal deze kennisgeving bovendien contrasigneren.
  • 3. De kampcommandant zal bij deze kennisgeving een verklaring voegen, waaruit blijkt, dat het te betalen bedrag niet het batig saldo op de rekening van de betrokken krijgsgevangene overschrijdt.
  • 4. Deze kennisgevingen mogen in de vorm van lijsten plaats vinden. Iedere bladzijde van deze lijsten zal door de vertrouwensman worden mede-ondertekend en door de kampcommandant worden gewaarmerkt.
  1. Volgens de Engelse tekst behoren ook de „warrant officers” tot deze groep.
  2. De beslissing van de gemengde geneeskundige Commissie zal grotendeels gegrond zijn op de waarnemingen van kampartsen en van geneesheren van dezelfde nationaliteit als de krijgsgevangenen of op het onderzoek van geneeskundige specialisten van de gevangenhoudende Mogendheid.
  3. De beslissing van de gemengde geneeskundige Commissie zal grotendeels gegrond zijn op de waarnemingen van kampartsen en van geneesheren van dezelfde nationaliteit als de krijgsgevangenen of op het onderzoek van geneeskundige specialisten van de gevangenhoudende Mogendheid.
  4. De beslissing van de gemengde geneeskundige Commissie zal grotendeels gegrond zijn op de waarnemingen van kampartsen en van geneesheren van dezelfde nationaliteit als de krijgsgevangenen of op het onderzoek van geneeskundige specialisten van de gevangenhoudende Mogendheid.
  5. De beslissing van de gemengde geneeskundige Commissie zal grotendeels gegrond zijn op de waarnemingen van kampartsen en van geneesheren van dezelfde nationaliteit als de krijgsgevangenen of op het onderzoek van geneeskundige specialisten van de gevangenhoudende Mogendheid.
  6. De beslissing van de gemengde geneeskundige Commissie zal grotendeels gegrond zijn op de waarnemingen van kampartsen en van geneesheren van dezelfde nationaliteit als de krijgsgevangenen of op het onderzoek van geneeskundige specialisten van de gevangenhoudende Mogendheid.
  7. De beslissing van de gemengde geneeskundige Commissie zal grotendeels gegrond zijn op de waarnemingen van kampartsen en van geneesheren van dezelfde nationaliteit als de krijgsgevangenen of op het onderzoek van geneeskundige specialisten van de gevangenhoudende Mogendheid.
  8. De beslissing van de gemengde geneeskundige Commissie zal grotendeels gegrond zijn op de waarnemingen van kampartsen en van geneesheren van dezelfde nationaliteit als de krijgsgevangenen of op het onderzoek van geneeskundige specialisten van de gevangenhoudende Mogendheid.