Eenzame liedjes/Boven het koren
← De stem | Eenzame Liedjes (1906) door C.S. Adama van Scheltema | De nachtegaal → |
Uitgegeven in Rotterdam door W.L. & J. Brusse. |
XXIV.
BOVEN HET KOREN.
Toen ik als kind door 't koren liep,
En tusschen korenhalmen sliep,
Toen leek het dat die korenaren
Voor mij als groote-menschen waren: —
Daarboven ging het leven heen,
Dat een geweldig wonder scheen —
Doch ik lag veilig daarbeneden
Bij al mijn kleine heerlijkheden.
Ik groeide boven 't gele graan,
Mijn kleine hart kreeg vleugels aan,
De blauwe lucht had me opgetogen —
De akker zonk mij onder de oogen,
Ik zag het korenland benee,
Dat golfde als een gouden zee —
Toen borst mijn hart en ging ik zingen
Van al die eindelooze dingen.
Of ik al tusschen 't koren keer,
Nu vind ik daar mijn nest niet weer : —
Ik ben benee in 't graan geboren,
Toch moet ik leven boven 't koren,
En zien hoe 't ál te zamen waait —
En groeit — en geelt — en wordt gemaaid — —
Maar mijn geluk en mijn verlangen
Zijn aan het koren blijven hangen!