Eerste Geneefse Conventie

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Eerste Geneefse Conventie

Type Multilateraal
Ondertekening 12 augustus 1949 in Genève
Inwerkingtreding 21 oktober 1950
Brontaal Frans en Engels
Vertaling Officiële Nederlandse
Vervangt Verdrag van Genève voor de gewonden en zieken van 1929
Leden 196
Bron Wetten.nl
Auteursrecht Publiek domein
Logo Wikipedia
Logo Wikipedia
Meer over Eerste Geneefse Conventie op Wikipedia

Verdrag van Genève voor de verbetering van het lot der gewonden en zieken, zich bevindende bij de strijdkrachten te velde, van 12 Augustus 1949

De ondergetekenden, Gevolmachtigden van de Regeringen, vertegenwoordigd op de Diplomatieke Conferentie welke te Genève van 21 April tot 12 Augustus 1949 is bijeengekomen tot herziening van het Verdrag van Genève voor de verbetering van het lot der gewonden en zieken, zich bevindende bij de legers te velde, van 27 Juli 1929, zijn het volgende overeengekomen:

HOOFDSTUK I. Algemene bepalingen[bewerken]

Artikel 1

De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich dit Verdrag onder alle omstandigheden te eerbiedigen en te doen eerbiedigen.

Artikel 2

Onverminderd de bepalingen welke reeds in tijd van vrede in werking moeten treden, is dit Verdrag van toepassing ingeval een oorlog is verklaard of bij ieder ander gewapend conflict dat ontstaat tussen twee of meer der Hoge Verdragsluitende Partijen, zelfs indien de oorlogstoestand door één der Partijen niet wordt erkend.

Het Verdrag is eveneens van toepassing in alle gevallen van gehele of gedeeltelijke bezetting van het grondgebied van een Hoge Verdragsluitende Partij, zelfs indien deze bezetting geen gewapende tegenstand ontmoet.

Indien één der in conflict zijnde Mogendheden geen partij is bij dit Verdrag, blijven de Mogendheden die wel partij zijn, niettemin in haar onderlinge betrekkingen hierdoor gebonden. Bovendien zullen zij door het Verdrag gebonden zijn ten opzichte van bedoelde Mogendheid, indien deze de bepalingen daarvan aanvaardt en toepast.

Artikel 3

In geval van een gewapend conflict op het grondgebied van één der Hoge Verdragsluitende Partijen, hetwelk geen internationaal karakter draagt, is ieder der Partijen bij het conflict gehouden ten minste de volgende bepalingen toe te passen:

  • 1. Personen die niet rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnemen, met inbegrip van personeel van strijdkrachten dat de wapens heeft nedergelegd, en zij die buiten gevecht zijn gesteld door ziekte, verwonding, gevangenschap of enige andere oorzaak, moeten onder alle omstandigheden menslievend worden behandeld, zonder enig voor hen nadelig onderscheid, gegrond op ras, huidkleur, godsdienst of geloof, geslacht, geboorte of maatschappelijke welstand of enig ander soortgelijk criterium.

Te dien einde zijn en blijven te allen tijde en overal ten aanzien van bovengenoemde personen verboden:

    • a. aanslag op het leven en lichamelijke geweldpleging, in het bijzonder het doden op welke wijze ook, verminking, wrede behandeling en marteling;
    • b. het nemen van gijzelaars;
    • c. aanranding van de persoonlijke waardigheid, in het bijzonder vernederende en onterende behandeling;
    • d. het uitspreken en tenuitvoerleggen van vonnissen zonder voorafgaande berechting door een op regelmatige wijze samengesteld gerecht dat alle gerechtelijke waarborgen biedt, door de beschaafde volken als onmisbaar erkend.
  • 2. De gewonden en zieken moeten worden verzameld en verzorgd.

Een onpartijdige humanitaire organisatie, zoals het Internationale Comité van het Rode Kruis, kan haar diensten aan de Partijen bij het conflict aanbieden.

De Partijen bij het conflict zullen er verder naar streven door middel van bijzondere overeenkomsten de andere of een deel der andere bepalingen van dit Verdrag van kracht te doen worden.

De toepassing van bovenstaande bepalingen zal niet van invloed zijn op de juridische status van de Partijen bij het conflict.

Artikel 4

Onzijdige Mogendheden zullen de bepalingen van dit Verdrag op overeenkomstige wijze toepassen op gewonden en zieken, op leden van het geneeskundig personeel en geestelijken, die behoren tot de strijdkrachten van de Partijen bij het conflict en die op haar grondgebied worden toegelaten of geïnterneerd, evenals op de gevonden doden.

Artikel 5

Ten aanzien van de beschermde personen die in handen van de vijand zijn gevallen, zal dit Verdrag van toepassing zijn tot het ogenblik waarop hun definitieve repatriëring is voltooid.

Artikel 6

Onverminderd de overeenkomsten, uitdrukkelijk voorzien in de artikelen 10, 15, 23, 28, 31, 36, 37 en 52, kunnen de Hoge Verdragsluitende Partijen andere bijzondere overeenkomsten sluiten betreffende alle aangelegenheden waarvoor zij afzonderlijke regelingen wenselijk achten. Geen bijzondere overeenkomst mag de positie van gewonden en zieken, van leden van het geneeskundig personeel of van geestelijken, zoals in dit Verdrag geregeld, ongunstig beïnvloeden, noch de rechten welke dit hun toekent, beperken.

Gewonden en zieken, evenals leden van het geneeskundig personeel en geestelijken, zullen de voordelen van zodanige overeenkomsten blijven genieten zolang het Verdrag op hen van toepassing is, tenzij uitdrukkelijk het tegendeel is bepaald in bovenbedoelde of nadien gesloten overeenkomsten, dan wel gunstiger maatregelen door één der Partijen bij het conflict ten aanzien van hen zijn genomen.

Artikel 7

Gewonden en zieken, evenals leden van het geneeskundig personeel en geestelijken, mogen onder geen enkele omstandigheid geheel of gedeeltelijk afstand doen van de rechten welke dit Verdrag en eventueel de bijzondere overeenkomsten, bedoeld in het voorgaand artikel, hun waarborgen.

Artikel 8

Dit Verdrag zal worden toegepast met de medewerking en onder het toezicht van de beschermende Mogendheden die belast zijn met het behartigen van de belangen van de Partijen bij het conflict. Te dien einde kunnen de beschermende Mogendheden, naast haar diplomatiek of consulair personeel, gedelegeerden benoemen uit haar eigen onderdanen of uit die van andere onzijdige Mogendheden. De benoeming van deze gedelegeerden moet worden onderworpen aan de goedkeuring van de Mogendheid bij welke zij hun taak zullen vervullen.

De Partijen bij het conflict zullen zo veel mogelijk de taak van de vertegenwoordigers of gedelegeerden van de beschermende Mogendheden vergemakkelijken.

De vertegenwoordigers of gedelegeerden van de beschermende Mogendheden mogen in geen geval de grenzen van de hun krachtens dit Verdrag opgedragen taak overschrijden; zij moeten in het bijzonder rekening houden met de gebiedende eisen van veiligheid van de Staat bij welke zij hun taak vervullen. Slechts bij uitzondering kunnen hun werkzaamheden tijdelijk worden beperkt wegens dwingende militaire noodzaak.

Artikel 9

De bepalingen van dit Verdrag vormen geen belemmering voor de menslievende werkzaamheden welke, met toestemming van de betrokken Partijen bij het conflict, het Internationale Comité van het Rode Kruis of enige andere onpartijdige humanitaire organisatie op zich neemt voor de bescherming van gewonden en zieken, geneeskundig personeel en geestelijken, alsmede voor aan hen te verlenen hulp.

Artikel 10

De Hoge Verdragsluitende Partijen kunnen te allen tijde overeenkomen de taak welke krachtens dit Verdrag op de beschermende Mogendheden rust, toe te vertrouwen aan een organisatie die alle waarborgen van onpartijdigheid en doeltreffendheid biedt.

Indien gewonden en zieken of geneeskundig personeel en geestelijken, om welke reden ook, niet of niet meer de voordelen genieten van de werkzaamheden van een beschermende Mogendheid of van een organisatie, aangewezen overeenkomstig het eerste lid, moet de gevangenhoudende Mogendheid een onzijdige Staat of een organisatie, als bovenbedoeld, verzoeken de taak op zich te nemen, welke krachtens dit Verdrag rust op door de Partijen bij het conflict aangewezen beschermende Mogendheden.

Indien op deze wijze niet in de bescherming kan worden voorzien, moet de gevangenhoudende Mogendheid een humanitaire organisatie, zoals het Internationale Comité van het Rode Kruis, verzoeken de menslievende taak, anders krachtens dit Verdrag door beschermende Mogendheden uitgeoefend, op zich te nemen, dan wel, behoudens de bepalingen van dit artikel, het aanbod van de diensten door een zodanige organisatie aanvaarden.

Iedere onzijdige Mogendheid of iedere organisatie die door de belanghebbende Mogendheid wordt aangezocht dan wel zich met het bovenbedoeld oogmerk aanbiedt, moet zich bij haar optreden bewust blijven van haar verantwoordelijkheid ten opzichte van de Partij bij het conflict, tot welke de door dit Verdrag beschermde personen behoren, en moet voldoende waarborgen bieden, dat zij in staat is de betreffende taak op zich te nemen en deze op onpartijdige wijze uit te voeren.

Van de voorgaande bepalingen mag niet worden afgeweken bij bijzondere overeenkomst tussen Mogendheden van welke zich één ten gevolge van het verloop der krijgsverrichtingen, zelfs tijdelijk, ten opzichte van de andere Mogendheid of haar bondgenoten in haar vrijheid van onderhandelen beperkt ziet, in het bijzonder ingeval het grondgebied van eerstbedoelde Mogendheid, of een belangrijk gedeelte daarvan, is bezet.

Waar in dit Verdrag wordt gesproken van een beschermende Mogendheid, wordt daaronder begrepen een vervangende organisatie in de zin van dit artikel.

Artikel 11

In alle gevallen waarin zij zulks in het belang van de beschermde personen raadzaam achten, in het bijzonder bij meningsverschil tussen de Partijen bij het conflict over de toepassing of uitlegging van de bepalingen van dit Verdrag, zullen de beschermende Mogendheden haar goede diensten verlenen tot oplossing van het geschil.

Te dien einde kan ieder der beschermende Mogendheden, op uitnodiging van één Partij of op eigen initiatief, aan de Partijen bij het conflict een bijeenkomst voorstellen van haar vertegenwoordigers, in het bijzonder van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor gewonden en zieken, geneeskundig personeel en geestelijken, eventueel op passend gekozen onzijdig gebied. De Partijen bij het conflict zijn gehouden gevolg te geven aan de voorstellen welke haar tot dit doel worden gedaan. De beschermende Mogendheden kunnen, zo nodig, de Partijen bij het conflict voorstellen de benoeming van een bepaald persoon, behorend tot een onzijdige Mogendheid of afgevaardigd door het Internationale Comité van het Rode Kruis, die zal worden uitgenodigd aan een zodanige bijeenkomst deel te nemen, goed te keuren.

HOOFDSTUK II. Van de gewonden en zieken[bewerken]

Artikel 12

De leden van de gewapende macht en andere personen, genoemd in het volgend artikel, die gewond of ziek zijn, moeten onder alle omstandigheden worden ontzien en beschermd.

Zij moeten menslievend worden behandeld en verzorgd door de Partij bij het conflict, die hen in haar macht heeft, zonder enig voor hen nadelig onderscheid, gegrond op geslacht, ras, nationaliteit, godsdienst, politieke overtuiging of enig ander soortgelijk criterium. Iedere aanslag op het leven en de persoon is streng verboden; in het bijzonder mogen zij niet worden afgemaakt of uitgeroeid, noch worden onderworpen aan martelingen of biologische proefnemingen; zij mogen niet opzettelijk zonder geneeskundige hulp of verzorging worden gelaten, noch mogen omstandigheden worden geschapen, waardoor zij aan besmetting of infectie worden blootgesteld.

Slechts op grond van medische noodzaak is voorrang in behandeling toegestaan.

Vrouwen moeten met alle aan haar sekse verschuldigde voorkomendheid worden behandeld.

De Partij bij het conflict, die zich genoodzaakt ziet gewonden of zieken aan de vijand over te laten, zal, voor zover de omstandigheden uit militair oogpunt zulks veroorloven, een deel van haar geneeskundig personeel en materieel bij hen achterlaten om mede te werken aan hun verzorging.

Artikel 13

Dit Verdrag is van toepassing op de gewonden en zieken die behoren tot de volgende categorieën:

  • 1. leden van de gewapende macht van een Partij bij het conflict, alsmede leden van de militiën en vrijwilligers-korpsen welke deel uitmaken van deze gewapende macht;
  • 2. leden van andere militiën en leden van andere vrijwilligers-korpsen, met inbegrip van die van georganiseerde verzetsgroepen, behorend tot een Partij bij het conflict en optredend binnen of buiten het eigen grondgebied, zelfs indien dit grondgebied is bezet, mits deze militiën of vrijwilligers-korpsen, de georganiseerde verzetsgroepen inbegrepen, voldoen aan de volgende voorwaarden:
    • a. onder bevel te staan van een persoon die verantwoordelijk is voor zijn ondergeschikten;
    • b. een vast en op enige afstand herkenbaar onderscheidingsteken te hebben;
    • c. de wapens openlijk te dragen;
    • d. zich in hun handelingen te gedragen naar de wetten en gebruiken van de oorlog;
  • 3. leden van de geregelde strijdkrachten die er zich op beroepen in dienst te staan van een regering of van een autoriteit die niet worden erkend door de gevangenhoudende Mogendheid;
  • 4. personen die de gewapende macht volgen zonder daarvan rechtstreeks deel uit te maken, zoals burgerleden van bemanningen van militaire luchtvaartuigen, oorlogscorrespondenten, leveranciers, leden van werkeenheden of van diensten, belast met de verzorging van het welzijn der militairen, mits zij daartoe machtiging hebben ontvangen van de strijdmacht welke zij begeleiden;
  • 5. leden van de bemanningen van de koopvaardijvloot, met inbegrip van gezagvoerders, stuurlieden en leerlingen, en de bemanningen van de burgerluchtvaartuigen van de Partijen bij het conflict, die niet een gunstiger behandeling op grond van andere bepalingen van het internationale recht genieten;
  • 6. de bevolking van een niet-bezet gebied die, bij het naderen van de vijand, uit eigen beweging de wapens opneemt om de invallende troepen te bestrijden, zonder tijd gehad te hebben zien tot geregelde gewapende eenheden te organiseren, mits zij de wapens openlijk draagt en de wetten en gebruiken van de oorlog eerbiedigt.

Artikel 14

Onverminderd de bepalingen van artikel 12, zullen de gewonden en zieken van een oorlogvoerende, die in handen van de vijand vallen, krijgsgevangenen zijn en zullen de regelen van het volkenrecht betreffende krijgsgevangenen op hen van toepassing zijn.

Artikel 15

Te allen tijde, en in het bijzonder na een gevecht, zullen de Partijen bij het conflict onverwijld alle mogelijke maatregelen nemen om de gewonden en zieken op te zoeken en te verzamelen, hen tegen plundering en slechte behandeling te beschermen en hun de nodige verzorging te verzekeren, zomede om de doden op te zoeken en te voorkomen, dat deze worden beroofd.

Telkens wanneer de omstandigheden zulks veroorloven, zal een wapenstilstand of een onderbreking van het vuren worden overeengekomen of zullen plaatselijke regelingen worden getroffen, ten einde het weghalen, uitwisselen en vervoeren van de op het slagveld achtergebleven gewonden mogelijk te maken.

Evenzo kunnen tussen de Partijen bij het conflict plaatselijke regelingen worden getroffen voor de evacuatie of uitwisseling van gewonden en zieken uit een belegerd of omsingeld gebied en voor het doorlaten van geneeskundig personeel en geestelijken en van geneeskundig materieel, bestemd voor dit gebied.

Artikel 16

De Partijen bij het conflict moeten binnen de kortst mogelijke tijd alle gegevens registreren welke van nut kunnen zijn om de in haar handen gevallen gewonden, zieken en doden van de tegenpartij te identificeren. Deze gegevens zullen zo mogelijk bevatten:

  • a. aanduiding van de Mogendheid tot welke zij behoren;
  • b. leger-, stamboek- of ander contrôlenummer;
  • c. geslachtsnaam;
  • d. voornaam of voornamen;
  • e. geboortedatum;
  • f. alle andere gegevens welke op de identiteitskaart of het identiteitsplaatje voorkomen;
  • g. datum en plaats van gevangenneming of overlijden;
  • h. gegevens betreffende verwondingen, ziekte of doodsoorzaak.

Zo spoedig mogelijk moeten bovengenoemde gegevens worden toegezonden aan het Informatiebureau, bedoeld in artikel 122 van het Verdrag van Genève betreffende de behandeling van krijgsgevangenen, van 12 Augustus 1949, welk Bureau deze inlichtingen door tussenkomst van de beschermende Mogendheid en het Centraal Bureau voor Krijgsgevangenen zal doorgeven aan de Mogendheid tot welke de betrokken personen behoren.

De Partijen bij het conflict zullen overlijdensakten of behoorlijk gewaarmerkte lijsten van overledenen opmaken en deze elkander langs de in het voorgaand lid aangegeven weg doen toekomen. Evenzo zullen zij verzamelen de helft van het tweedelige identiteitsplaatje, testamenten of andere bescheiden van waarde voor de familie der overledenen, geld en in het algemeen alle op de doden gevonden voorwerpen welke een wezenlijke dan wel een gevoelswaarde hebben, en deze elkander door tussenkomst van hetzelfde Bureau doen toekomen. Deze voorwerpen, alsmede niet-geïdentificeerde voorwerpen, zullen worden verzonden in verzegelde pakketten, vergezeld van een verklaring, houdende alle bijzonderheden, nodig voor de identificatie van de overleden bezitter, benevens van een volledige inhoudsopgave van het pakket.

Artikel 17

De Partijen bij het conflict zullen zorg dragen, dat het begraven of verbranden der doden, hetgeen voor iedere overledene afzonderlijk, zal plaatsvinden voor zover de omstandigheden zulks veroorloven, wordt voorafgegaan door een nauwkeurig en, zo mogelijk, geneeskundig onderzoek van het lichaam, ten einde de dood en de identiteit vast te stellen en het opstellen van een verslag mogelijk te maken. De helft van het tweedelige identiteitsplaatje, of het enkelvoudige plaatje in zijn geheel, zal aan het lijk bevestigd blijven.

De lijken mogen alleen worden verbrand indien daarvoor gebiedende hygiënische redenen bestaan, dan wel op grond van redenen, voortvloeiend uit de godsdienst van de overledenen. In geval van verbranding zullen de omstandigheden, benevens de redenen welke daartoe hebben geleid, uitvoerig worden vermeld in de overlijdensakte of op de gewaarmerkte lijst van overledenen.

De Partijen bij het conflict zullen voorts zorg dragen, dat de doden op eerbiedige wijze, zo mogelijk volgens het ceremonieel van de godsdienst welke zij beleden, worden begraven, dat hun graven worden ontzien en zo mogelijk bijeengebracht volgens de nationaliteit der overledenen, behoorlijk worden onderhouden en zodanig aangeduid, dat zij te allen tijde kunnen worden teruggevonden. Te dien einde zullen zij bij het begin der vijandelijkheden van overheidswege een Gravendienst instellen om, waar ook de graven gelegen zijn, latere opgravingen, identificatie der lijken en eventueel overbrenging naar het land van herkomst mogelijk te maken. Deze bepalingen zijn, in geval van verbranding, eveneens van toepassing op de as, welke door de Gravendienst zal worden bewaard tot het land van herkomst zijn wensen te kennen geeft ten aanzien van de uiteindelijk te nemen maatregelen.

Zodra de omstandigheden zulks veroorloven en uiterlijk bij het einde der vijandelijkheden, zullen deze diensten, door tussenkomst van het in het tweede lid van artikel 16 bedoelde Informatiebureau, lijsten uitwisselen, welke de nauwkeurige ligging en de aanduiding der graven vermelden, alsmede de gegevens betreffende de daarin begraven doden.

Artikel 18

De militaire autoriteiten kunnen een beroep doen op de menslievendheid der inwoners om, onder haar toezicht, gewonden en zieken vrijwillig op te nemen en te verzorgen; aan de personen die aan dit beroep gehoor hebben gegeven, zullen zij de nodige bescherming en faciliteiten verlenen. Ingeval de tegenpartij de streek in haar macht mocht krijgen of herkrijgen, zal zij de aan deze personen verleende bescherming en faciliteiten handhaven.

De militaire autoriteiten moeten, zelfs bij een inval of in bezet gebied, de inwoners en de verenigingen tot hulpverlening toestaan gewonden of zieken, ongeacht hun nationaliteit, uit eigen beweging op te nemen en te verzorgen. De burgerbevolking moet deze gewonden en zieken ontzien en zich tegenover hen in het bijzonder onthouden van ieder gewelddadig optreden.

Niemand mag ooit lastig gevallen of veroordeeld worden wegens het feit, dat hij gewonden of zieken heeft verzorgd.

De bepalingen van dit artikel ontheffen de bezettende Mogendheid niet van de verplichtingen welke op haar rusten met betrekking tot de geneeskundige en geestelijke verzorging van de gewonden en zieken.

HOOFDSTUK III. Van de geneeskundige formaties en inrichtingen[bewerken]

Artikel 19

De vaste inrichtingen en de mobiele geneeskundige formaties van de Geneeskundige Dienst mogen onder geen omstandigheid worden aangevallen, doch moeten te allen tijde door de Partijen bij het conflict worden ontzien en beschermd. Indien zij in handen van de tegenpartij vallen, moeten zij in werking kunnen blijven zolang deze Partij de nodige verzorging van de gewonden en zieken die zich in deze inrichtingen en formaties bevinden, niet zelf heeft verzekerd.

De verantwoordelijke autoriteiten zullen zorg dragen, dat bovengenoemde inrichtingen en geneeskundige formaties zich, voor zover mogelijk, op zodanige plaatsen bevinden, dat aanvallen op militaire doelen haar veiligheid niet in gevaar kunnen brengen.

Artikel 20

Hospitaalschepen welke recht hebben op de bescherming van het Verdrag van Genève voor de verbetering van het lot der gewonden, zieken en schipbreukelingen van de strijdkrachten ter zee, van 12 Augustus 1949, mogen niet van het land af worden aangevallen.

Artikel 21

De bescherming waarop de vaste inrichtingen en de mobiele geneeskundige formaties van de Geneeskundige Dienst recht hebben, zal niet eindigen, tenzij daarvan, buiten haar menslievende taak, gebruik wordt gemaakt voor het plegen van voor de vijand schadelijke handelingen. De bescherming zal echter eerst eindigen na een sommatie waarbij, in alle daarvoor in aanmerking komende gevallen, een redelijke termijn is gesteld en waaraan geen gevolg is gegeven.

Artikel 22

Als redenen welke een geneeskundige formatie of inrichting de door artikel 19 verzekerde bescherming doen verliezen, worden niet beschouwd:

  • 1. het feit, dat het personeel van de formatie of inrichting gewapend is en van zijn wapens gebruik maakt tot verdediging van zichzelf of van zijn gewonden en zieken;
  • 2. het feit, dat, bij afwezigheid van gewapende ziekenverplegers, de formatie of inrichting wordt bewaakt door een piket, door schildwachten of door een geleide;
  • 3. het feit, dat in de formatie of inrichting draagbare wapens en munitie worden aangetroffen welke aan de gewonden en zieken zijn ontnomen en nog niet aan de bevoegde tak van dienst zijn afgeleverd;
  • 4. het feit, dat zich bij de formatie of inrichting personeel en materieel van de diergeneeskundige dienst bevinden, zonder daarvan een wezenlijk deel uit te maken;
  • 5. het feit, dat de menslievende werkzaamheden van de geneeskundige formaties en inrichtingen of van haar personeel zich uitstrekken tot de verzorging van burgergewonden of -zieken.

Artikel 23

In tijd van vrede kunnen de Hoge Verdragsluitende Partijen en, na het uitbreken der vijandelijkheden, de Partijen bij het conflict, op haar eigen grondgebied en, zo nodig, in bezet gebied, hospitalisatiegebieden en -plaatsen instellen, zodanig ingericht, dat zij aan de gewonden en zieken en aan het personeel, belast met de organisatie en het beheer van deze gebieden en plaatsen en met de verzorging van de daarin bijeengebrachte personen, bescherming bieden tegen het oorlogsgeweld.

Bij het uitbreken van een conflict en tijdens de vijandelijkheden kunnen de betrokken Partijen overeenkomsten sluiten tot erkenning van de hospitalisatiegebieden en -plaatsen welke zij hebben ingesteld. Zij kunnen te dien einde de bepalingen, opgenomen in de ontwerpovereenkomst welke als bijlage aan dit Verdrag is gehecht, in werking doen treden, eventueel met de wijzigingen welke zij nodig mochten achten.

De beschermende Mogendheden en het Internationale Comité van het Rode Kruis worden uitgenodigd hun goede diensten te verlenen om de instelling en erkenning van deze hospitalisatiegebieden en -plaatsen te vergemakkelijken.

HOOFDSTUK IV. Van het personeel[bewerken]

Artikel 24

Het geneeskundig personeel, uitsluitend belast met het opzoeken, verzamelen, vervoeren of behandelen van gewonden en zieken of met het voorkomen van ziekten, het personeel, uitsluitend belast met het beheer van geneeskundige formaties en inrichtingen, alsmede de aan de strijdkrachten verbonden geestelijken, moeten onder alle omstandigheden worden ontzien en beschermd.

Artikel 25

Militairen, speciaal opgeleid om eventueel als hulpziekenverpleger of hulpziekendrager te worden gebruikt voor het opzoeken, verzamelen, vervoeren of behandelen van gewonden en zieken, moeten eveneens worden ontzien en beschermd indien zij deze werkzaamheden verrichten op het ogenblik, dat zij met de vijand in aanraking komen of in diens handen vallen.

Artikel 26

Met het in artikel 24 bedoelde personeel wordt gelijkgesteld het personeel van de nationale Rode Kruis Verenigingen en dat van andere door haar Regering erkende en toegelaten verenigingen tot vrijwillige hulpverlening, dat wordt gebruikt voor dezelfde werkzaamheden als het in genoemd artikel bedoelde personeel, mits het personeel dezer verenigingen onderworpen is aan de militaire wetten en reglementen.

Iedere Hoge Verdragsluitende Partij zal de andere Partij, hetzij reeds in tijd van vrede, hetzij bij het begin van of gedurende de vijandelijkheden, in ieder geval alvorens daarvan enig werkelijk gebruik te maken, in kennis stellen met de namen der verenigingen die zij toegelaten heeft om, onder haar verantwoordelijkheid, aan de officiële geneeskundige dienst van haar strijdkrachten medewerking te verlenen.

Artikel 27

Een erkende vereniging van een onzijdig land kan de medewerking van haar personeel en geneeskundige formaties aan een Partij bij het conflict slechts verlenen na voorafgaande goedkeuring van haar eigen Regering en met machtiging van de betrokken Partij bij het conflict. Dit personeel en deze formaties zullen onder het toezicht van die Partij bij het conflict worden gesteld.

De onzijdige Regering zal de tegenpartij van de Staat die deze medewerking aanvaardt, in kennis stellen met die goedkeuring. De Partij bij het conflict, die deze medewerking heeft aanvaard, is gehouden zulks aan de tegenpartij mede te delen, alvorens daarvan enig gebruik te maken.

Onder geen omstandigheid mag deze medewerking als een inmenging in het conflict worden beschouwd.

De leden van het in het eerste lid bedoelde personeel moeten, vóór zij het onzijdige land waartoe zij behoren, verlaten, behoorlijk worden voorzien van de identiteitsbewijzen, bedoeld in artikel 40.

Artikel 28

Het in de artikelen 24 en 26 genoemde personeel zal, indien het in handen van de tegenpartij valt, slechts worden aangehouden voor zover de gezondheidstoestand, de geestelijke behoeften en het aantal der krijgsgevangenen zulks vereisen.

De leden van het personeel die op deze wijze worden aangehouden, zullen niet als krijgsgevangenen worden beschouwd. Niettemin zullen zij ten minste de voordelen genieten van alle bepalingen van het Verdrag van Genève betreffende de behandeling van krijgsgevangenen, van 12 Augustus 1949. In het kader van de militaire wetten en reglementen van de gevangenhoudende Mogendheid en onder het toezicht van de bevoegde diensten van deze Mogendheid, zullen zij, in overeenstemming met hun ethische opvattingen omtrent hun beroep, hun geneeskundige of geestelijke werkzaamheden voortzetten ten behoeve van de krijgsgevangenen, bij voorkeur van de strijdkrachten waartoe zij behoren. Voor de vervulling van hun geneeskundige of geestelijke taak genieten zij bovendien de volgende faciliteiten:

  • a. Zij zijn gemachtigd op geregelde tijden de krijgsgevangenen die zich in werkgroepen of hospitalen buiten het kamp bevinden, te bezoeken. De gevangenhoudende Mogendheid zal voor dit doel de benodigde vervoermiddelen te hunner beschikking stellen.
  • b. In ieder kamp is de oudste militaire arts in de hoogste rang tegenover de militaire autoriteiten van het kamp verantwoordelijk voor de werkzaamheden van het aangehouden geneeskundig personeel. Te dien einde zullen de Partijen bij het conflict zich van het uitbreken der vijandelijkheden af met elkander verstaan omtrent de overeenstemming van de rangen van haar geneeskundig personeel, met inbegrip van het personeel van de in artikel 26 bedoelde verenigingen. Voor alle aangelegenheden, voortvloeiend uit hun taak, hebben deze arts en de geestelijken rechtstreeks toegang tot de bevoegde autoriteiten van het kamp. Deze zullen hun alle faciliteiten verlenen, nodig voor de met deze aangelegenheden verband houdende correspondentie.
  • c. Het aangehouden personeel, hoewel onderworpen aan de interne discipline van het kamp waarin het zich bevindt, mag niet tot enige werkzaamheid, buiten zijn geneeskundige of geestelijke taak vallend, worden gedwongen.

Gedurende de vijandelijkheden zullen de Partijen bij het conflict zich met elkander verstaan omtrent een mogelijke aflossing van het aangehouden personeel en de regeling daarvan vaststellen.

Geen der voorgaande bepalingen ontheft de gevangenhoudende Mogendheid van de verplichtingen welke op haar rusten met betrekking tot de geneeskundige en geestelijke verzorging van de krijgsgevangenen.

Artikel 29

Het in artikel 25 genoemde personeel dat in handen van de vijand is gevallen, zal als krijgsgevangen worden beschouwd, maar zal, voor zover de noodzaak zich daartoe doet gevoelen, voor geneeskundige werkzaamheden worden gebruikt.

Artikel 30

Leden van het personeel wier aanhouding niet noodzakelijk is krachtens de bepalingen van artikel 28, zullen worden teruggezonden naar de Partij bij het conflict, tot welke zij behoren, zodra een weg voor hun terugkeer openstaat en de militaire vereisten zulks toelaten.

In afwachting van hun terugzending zullen zij niet als krijgsgevangenen worden beschouwd. Niettemin zullen zij ten minste de voordelen genieten van alle bepalingen van het Verdrag van Genève betreffende de behandeling van krijgsgevangenen, van 12 Augustus 1949. Zij zullen hun werkzaamheden voortzetten onder leiding van de tegenpartij en bij voorkeur worden belast met de verzorging van de gewonden en zieken van de Partij bij het conflict, tot welke zij behoren.

Bij hun vertrek zullen zij hun goederen, persoonlijke bezittingen, voorwerpen van waarde en de instrumenten welke hun toebehoren, medenemen.

Artikel 31

De keuze van het personeel dat krachtens artikel 30 wordt teruggezonden, zal worden gedaan met uitsluiting van iedere overweging, gegrond op ras, godsdienst of politieke overtuiging, bij voorkeur overeenkomstig de chronologische volgorde van hun gevangenneming en hun gezondheidstoestand.

Van het uitbreken der vijandelijkheden af, kunnen de Partijen bij het conflict bij bijzondere overeenkomst het percentage vaststellen van het in verhouding tot het aantal krijgsgevangenen aan te houden personeel, alsmede de verdeling van dit personeel over de kampen.

Artikel 32

De in artikel 27 genoemde personen die in handen van de tegenpartij zijn gevallen, mogen niet worden aangehouden.

Tenzij anders overeengekomen, zal hun worden toegestaan naar hun land, of, indien zulks onmogelijk is, naar het grondgebied van de Partij bij het conflict, in wier dienst zij waren, terug te keren, zodra een weg daartoe openstaat en de militaire vereisten zulks toelaten.

In afwachting van hun terugkeer zullen zij hun werkzaamheden onder leiding van de tegenpartij voortzetten; bij voorkeur zullen zij worden belast met de verzorging van de gewonden en zieken van de Partij bij het conflict, in wier dienst zij waren.

Bij hun vertrek zullen zij hun goederen, persoonlijke bezittingen en voorwerpen van waarde, benevens de instrumenten, de wapens en zo mogelijk de vervoermiddelen welke hun toebehoren, medenemen.

De Partijen bij het conflict zullen aan dit personeel, zolang het zich in haar macht bevindt, dezelfde verpleging, huisvesting, toelagen en bezoldiging waarborgen als aan het overeenkomstig personeel van haar eigen krijgsmacht. In ieder geval moet de voeding, wat betreft hoeveelheid, hoedanigheid en afwisseling, voldoende zijn om de betrokkenen een normale gezondheidstoestand te waarborgen.

HOOFDSTUK V. Van de gebouwen en het materieel[bewerken]

Artikel 33

Het materieel van de mobiele geneeskundige formaties van de strijdkrachten, welke in handen van de vijand vallen, zal bestemd blijven voor de verzorging van gewonden en zieken.

De gebouwen, het materieel en de voorraden der vaste geneeskundige inrichtingen van de strijdkrachten blijven aan het oorlogsrecht onderworpen, maar mogen niet aan hun bestemming worden onttrokken zolang zij voor de verzorging van gewonden en zieken nodig zijn. Niettemin mogen de bevelhebbers van de legers te velde daarvan, in geval van dwingende militaire noodzaak, gebruik maken, mits zij tevoren de nodige maatregelen hebben genomen voor de verzorging van de daarin verpleegde gewonden en zieken.

Het materieel en de voorraden, bedoeld in dit artikel, mogen niet opzettelijk worden vernietigd.

Artikel 34

De roerende en onroerende goederen der verenigingen tot hulpverlening, aan wie de bij het Verdrag geregelde bevoorrechte positie is verleend, worden als particulier eigendom beschouwd.

Het door de wetten en gebruiken van de oorlog aan de oorlogvoerenden toegekend recht van vordering zal slechts in geval van dwingende noodzaak worden uitgeoefend en alleen nadat de verzorging van de gewonden en zieken is veilig gesteld.

HOOFDSTUK VI. Van de geneeskundige transporten[bewerken]

Artikel 35

Transporten van gewonden en zieken of van geneeskundig materieel moeten op dezelfde wijze worden ontzien en beschermd als mobiele geneeskundige formaties.

Wanneer deze transporten of voertuigen in handen van de tegenpartij vallen, zullen zij aan het oorlogsrecht zijn onderworpen, mits de Partij bij het conflict, die deze buitmaakt, zich in alle gevallen belast met de verzorging van de zich daarin bevindende gewonden en zieken.

Het burgerpersoneel en alle door vordering verkregen vervoermiddelen zullen aan de algemene regelen van het volkenrecht onderworpen zijn.

Artikel 36

Hospitaalvliegtuigen, waaronder te verstaan vliegtuigen welke uitsluitend worden gebruikt voor de evacuatie van gewonden en zieken dan wel voor het vervoer van geneeskundig personeel en materieel, mogen niet worden aangevallen, maar moeten door de oorlogvoerenden worden ontzien zolang zij vliegen op hoogten, op tijden en volgens routes, zoals deze uitdrukkelijk bij overeenkomst tussen alle betrokken oorlogvoerenden zijn vastgesteld.

Zij moeten op hun onder-, boven- en zijvlakken, behalve van de nationale kleuren, duidelijk zichtbaar voorzien zijn van het in artikel 38 bedoelde kenteken. Zij zullen ieder ander kenmerk of herkenningsteken voeren dat bij het uitbreken van of gedurende de vijandelijkheden bij overeenkomst tussen de oorlogvoerenden mocht zijn vastgesteld.

Tenzij anders overeengekomen, is het overvliegen van vijandelijk of door de vijand bezet gebied verboden.

Hospitaalvliegtuigen moeten aan iedere sommatie om te landen gevolg geven. In geval van een zodanige gedwongen landing mag het vliegtuig met de inzittenden, na een eventueel onderzoek, zijn vlucht vervolgen.

In geval van een noodlanding op vijandelijk of door de vijand bezet gebied zullen de gewonden en zieken, evenals de bemanning van het vliegtuig, krijgsgevangenen zijn. Het geneeskundig personeel zal worden behandeld overeenkomstig artikel 24 en volgende.

Artikel 37

De hospitaalvliegtuigen van de Partijen bij het conflict mogen, behoudens het bepaalde in het tweede lid, over het grondgebied van onzijdige Mogendheden vliegen, daarop in geval van nood landen of een tussenlanding maken. Zij moeten de onzijdige Mogendheden tevoren in kennis stellen met hun vlucht over het betrokken grondgebied en aan iedere sommatie om te landen of op het water neer te strijken gevolg geven. Zij mogen niet worden aangevallen zolang zij vliegen op hoogten, op tijden en volgens routes, zoals deze uitdrukkelijk bij overeenkomst tussen de Partijen bij het conflict en de betrokken onzijdige Mogendheden zijn vastgesteld.

De onzijdige Mogendheden kunnen echter aan het overvliegen van of het landen op haar grondgebied door hospitaalvliegtuigen voorwaarden of beperkingen verbinden. Zodanige voorwaarden of beperkingen zullen ten aanzien van alle Partijen bij het conflict gelijkelijk worden toegepast.

Tenzij tussen de onzijdige Staat en de Partijen bij het conflict anders is overeengekomen, moeten de gewonden en zieken die met toestemming van de plaatselijke autoriteiten door een hospitaalvliegtuig op onzijdig gebied worden ontscheept, in de gevallen waarin het internationale recht zulks voorschrijft, op zodanige wijze door de onzijdige Staat worden bewaakt, dat zij niet opnieuw aan de krijgsverrichtingen kunnen deelnemen. De hospitaal- en interneringskosten zullen worden gedragen door de Mogendheid tot welke de gewonden en zieken behoren.

HOOFDSTUK VII. Van het kenteken[bewerken]

Artikel 38

Als hulde aan Zwitserland wordt het heraldieke teken van het rode kruis op wit veld, gevormd door het verwisselen van de bondskleuren, als embleem en kenteken van de Geneeskundige Dienst der legers gehandhaafd.

Evenwel worden voor de landen die reeds, in plaats van het rode kruis, de rode halve maan of de rode leeuw en zon op wit veld als kenteken gebruiken, deze emblemen eveneens in de zin van dit Verdrag erkend.

Artikel 39

Onder toezicht van de bevoegde militaire autoriteit, zal het embleem worden gevoerd op de vlaggen, de armbanden en op al het door de Geneeskundige Dienst gebruikte materieel.

Artikel 40

Het personeel, bedoeld in artikel 24 en in de artikelen 26 en 27, zal een door de bevoegde militaire autoriteit verstrekte en gestempelde band welke tegen vocht bestand is en voorzien is van het kenteken, aan de linkerarm vastgehecht, dragen.

Dit personeel zal, behalve het in artikel 16 bedoelde identiteitsplaatje, een speciale identiteitskaart bij zich dragen, welke is voorzien van het kenteken. Deze kaart moet tegen vocht bestand zijn en van zodanige afmetingen, dat zij in de zak kan worden gedragen. Zij zal worden opgesteld in de landstaal, ten minste de geslachtsnaam en voornamen, de geboortedatum, de rang en het leger- of stamboeknummer van de houder vermelden en tevens aantonen op grond van welke hoedanigheid hij recht heeft op de bescherming van dit Verdrag. De kaart zal voorzien zijn van een fotografie van de houder en voorts hetzij van zijn handtekening hetzij van zijn vingerafdrukken, dan wel van beide, alsmede van het droogstempel van de bevoegde militaire autoriteit.

De identiteitskaart moet voor iedere krijgsmacht van één standaardmodel zijn en, voor zover mogelijk, bij de krijgsmachten van de Hoge Verdragsluitende Partijen van eenzelfde model. De Partijen bij het conflict kunnen zich laten leiden door het model dat bij wijze van voorbeeld als bijlage aan dit Verdrag is gehecht. Zij zullen elkander, bij het uitbreken der vijandelijkheden, inlichten omtrent het model dat zij gebruiken. Iedere identiteitskaart zal, zo mogelijk, ten minste in tweevoud worden opgemaakt; één exemplaar zal worden bewaard door de eigen Mogendheid.

In geen geval mogen aan het hierboven bedoelde personeel de onderscheidingstekenen of de identiteitskaart worden ontnomen, noch het recht worden ontzegd de armband te dragen. Bij verlies heeft dit personeel recht op verstrekking van een duplicaat van de kaart en op vervanging van de onderscheidingstekenen.

Artikel 41

Het in artikel 25 bedoelde personeel zal, echter uitsluitend bij het verrichten van zijn geneeskundige werkzaamheden, een witte armband dragen, waarop in het midden het kenteken in verkleinde afmetingen voorkomt; deze band zal worden verstrekt en gestempeld door de bevoegde militaire autoriteit.

Op de militaire identiteitsbewijzen welke dit personeel draagt, zullen de door de houder ontvangen geneeskundige opleiding, het tijdelijke karakter van zijn werkzaamheden en zijn recht tot het dragen van de armband nauwkeurig worden aangegeven.

Artikel 42

De onderscheidingsvlag van het Verdrag mag slechts worden gevoerd door de geneeskundige formaties en inrichtingen welke krachtens het Verdrag worden beschermd, en uitsluitend met toestemming van de militaire autoriteiten.

Door mobiele formaties en vaste inrichtingen kan daarnaast de nationale vlag van de Partij bij het conflict, tot welke de formatie of inrichting behoort, worden gevoerd.

Geneeskundige formaties welke in handen van de vijand zijn gevallen, mogen echter alleen de vlag van het Verdrag voeren.

Voor zover de militaire vereisten zulks toelaten, zullen de Partijen bij het conflict de nodige maatregelen nemen om de kentekenen welke de geneeskundige formaties en inrichtingen aanduiden, duidelijk zichtbaar te maken voor de vijandelijke strijdkrachten te land, in de lucht en ter zee, ten einde iedere mogelijkheid van een aanval te voorkomen.

Artikel 43

De geneeskundige formaties van onzijdige landen, welke op de in artikel 27 bedoelde voorwaarden zijn toegelaten om haar diensten aan een oorlogvoerende te verlenen, moeten, naast de vlag van het Verdrag, de nationale vlag van deze oorlogvoerende voeren, indien deze gebruik maakt van de bevoegdheid welke artikel 42 hem verleent.

Behoudens tegenbevel van de bevoegde militaire autoriteiten, mogen zij onder alle omstandigheden haar nationale vlag voeren, zelfs indien zij in handen van de tegenpartij vallen.

Artikel 44

Met uitzondering van de in de volgende leden van dit artikel bedoelde gevallen, mogen het embleem van het rode kruis op wit veld en de woorden „Rode Kruis” of „Kruis van Genève”, zowel in tijd van vrede als in tijd van oorlog, slechts worden gebruikt tot aanduiding of bescherming van de geneeskundige formaties en inrichtingen en van het personeel en materieel welke worden beschermd door dit Verdrag of door andere, soortgelijke aangelegenheden regelende, internationale Verdragen. Hetzelfde geldt voor de in artikel 38, lid twee, bedoelde emblemen met betrekking tot de landen die deze gebruiken. De nationale Rode Kruis Verenigingen en de andere in artikel 26 bedoelde verenigingen hebben slechts binnen het kader van de bepalingen van dit lid het recht om het de bescherming van het Verdrag verlenende kenteken te gebruiken.

Bovendien mogen de nationale Rode Kruis (Rode Halve Maan, Rode Leeuw en Zon) Verenigingen in vredestijd, overeenkomstig haar nationale wetgeving, gebruik maken van de naam en het embleem van het Rode Kruis voor haar andere werkzaamheden, welke in overeenstemming zijn met de door de Internationale Rode Kruis Conferenties vastgestelde beginselen. Wanneer deze werkzaamheden in oorlogstijd worden voortgezet, moeten de omstandigheden waaronder het embleem wordt gebruikt, zodanig zijn, dat zulks niet kan worden geacht de bescherming van het Verdrag te verlenen; het embleem zal naar verhouding van kleine afmetingen zijn en mag niet worden aangebracht op armbanden of op daken van gebouwen.

De internationale Rode Kruis organisaties en haar behoorlijk van legitimatiebewijzen voorziene personeel zijn te allen tijde gerechtigd gebruik te maken van het embleem van het rode kruis op wit veld.

Bij wijze van uitzondering, overeenkomstig de nationale wetgeving en met uitdrukkelijke machtiging van één der nationale Rode Kruis (Rode Halve Maan, Rode Leeuw en Zon) Verenigingen, mag van het embleem van het Verdrag in vredestijd gebruik worden gemaakt om voertuigen welke als ambulance worden gebruikt, aan te duiden en om de plaats aan te geven van hulpposten welke uitsluitend zijn bestemd om kosteloos gewonden of zieken te behandelen.

HOOFDSTUK VIII. Van de tenuitvoerlegging van het Verdrag[bewerken]

Artikel 45

Iedere Partij bij het conflict zal, door tussenkomst van haar opperbevelhebbers, nadere voorzieningen treffen voor de uitvoering van de voorgaande artikelen, alsmede voor onvoorziene gevallen, overeenkomstig de algemene beginselen van dit Verdrag.

Artikel 46

Represaillemaatregelen ten aanzien van gewonden, zieken, personeel, gebouwen of materieel, beschermd door het Verdrag, zijn verboden.

Artikel 47

De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich de tekst van dit Verdrag, zowel in tijd van vrede als in tijd van oorlog, zo ruim mogelijk in haar onderscheiden landen te verspreiden en in het bijzonder de bestudering daarvan in de programma's van haar militaire en, zo mogelijk, burgerlijke opleiding op te nemen, zodat de beginselen daarvan aan de gehele bevolking, in het bijzonder aan de strijdende troepen, het geneeskundig personeel en de geestelijken, bekend worden.

Artikel 48

De Hoge Verdragsluitende Partijen zullen elkander door tussenkomst van de Zwitserse Bondsraad en, tijdens de vijandelijkheden, door tussenkomst van de beschermende Mogendheden de officiële vertalingen van dit Verdrag mededelen, benevens de wetten en voorschriften welke zij mochten aannemen om de toepassing daarvan te verzekeren.

HOOFDSTUK IX. Van het tegengaan van misbruiken en inbreuken[bewerken]

Artikel 49

De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich alle wettelijke regelingen tot stand te brengen, nodig om doeltreffende strafbepalingen vast te stellen voor personen die één der ernstige inbreuken op dit Verdrag, omschreven in het volgend artikel, hebben gepleegd, dan wel bevel tot het plegen daarvan hebben gegeven.

Iedere Hoge Verdragsluitende Partij is verplicht personen die ervan verdacht worden één van deze ernstige inbreuken te hebben gepleegd, dan wel bevel tot het plegen daarvan te hebben gegeven, op te sporen en moet hen, ongeacht hun nationaliteit, voor haar eigen gerechten brengen. Zij kan hen ook, indien zij daaraan de voorkeur geeft, en overeenkomstig de bepalingen van haar eigen wetgeving, ter berechting overleveren aan een andere bij de vervolging belang hebbende Hoge Verdragsluitende Partij, mits deze Verdragsluitende Partij een met voldoende bewijzen gestaafde telastlegging welke een vervolging rechtvaardigt, tegen de betrokken personen inbrengt.

Iedere Hoge Verdragsluitende Partij zal maatregelen nemen, nodig om de met de bepalingen van dit Verdrag strijdige handelingen welke niet vallen onder de in het volgend artikel omschreven ernstige inbreuken, tegen te gaan.

Onder alle omstandigheden zullen de verdachten de waarborgen genieten voor een behoorlijke berechting en verdediging, welke niet minder gunstig mogen zijn dan die, voorgeschreven in artikel 105 en volgende van het Verdrag van Genève betreffende de behandeling van krijgsgevangenen, van 12 Augustus 1949.

Artikel 50

De ernstige inbreuken, bedoeld in het voorgaand artikel, zijn die welke één der volgende handelingen in zich sluiten, indien deze worden gepleegd tegen door het Verdrag beschermde personen of goederen: opzettelijke levensberoving, marteling of onmenselijke behandeling, waaronder begrepen biologische proefnemingen, het moedwillig veroorzaken van hevig lijden, van ernstig lichamelijk letsel, dan wel van ernstige schade aan de gezondheid, vernieling en toeëigening van goederen, niet gerechtvaardigd door militaire noodzaak en uitgevoerd op grote schaal en op onrechtmatige en moedwillige wijze.

Artikel 51

Geen der Hoge Verdragsluitende Partijen mag zich zelf of een andere Hoge Verdragsluitende Partij onttrekken aan enige op haar of op een andere Hoge Verdragsluitende Partij rustende aansprakelijkheid op grond van de in het voorgaand artikel bedoelde inbreuken.

Artikel 52

Op verzoek van een Partij bij het conflict moet, op een door de belanghebbende Partijen overeen te komen wijze, een onderzoek worden ingesteld naar iedere beweerde schending van het Verdrag.

Indien geen overeenstemming over de procedure van het onderzoek wordt bereikt, zullen de Partijen zich met elkander verstaan over de keuze van een scheidsrechter, die omtrent de te volgen procedure zal beslissen.

Wanneer de schending is vastgesteld, zullen de Partijen bij het conflict daaraan een einde maken en deze zo spoedig mogelijk bestraffen.

Artikel 53

Het is te allen tijde verboden, dat particulieren, verenigingen of vennootschappen, zowel publieke als particuliere, die daartoe krachtens dit Verdrag niet zijn gerechtigd, gebruik maken van het embleem of de benaming „Rode Kruis” of „Kruis van Genève”, evenals van ieder teken of iedere benaming welke daarvan een nabootsing is, overschillig het doel van dit gebruik en het ogenblik waarop dit een aanvang heeft genomen.

Met het oog op de aan Zwitserland door het aannemen van de verwisselde bondskleuren gebrachte hulde en de verwarring welke kan ontstaan tussen het wapen van Zwitserland en het kenteken van het Verdrag, is het te allen tijde verboden, dat particulieren, verenigingen of vennootschappen gebruik maken van het wapen van de Zwitserse Bond, evenals van ieder teken dat daarvan een nabootsing is, hetzij als fabrieks- of handelsmerk of als onderdeel van een zodanig merk, hetzij met enig doel, strijdig met de goede trouw in de handel, hetzij onder omstandigheden welke het Zwitserse nationale gevoel zouden kunnen krenken.

Echter kunnen de Hoge Verdragsluitende Partijen die geen partij waren bij het Verdrag van Genève van 27 Juli 1929, aan degenen die de in het eerste lid bedoelde emblemen, benamingen of merken reeds tevoren gebruikten, een uitstel verlenen van ten hoogste drie jaar, gerekend van het ogenblik van de inwerkingtreding van dit Verdrag, om aan het gebruik daarvan een einde te maken, met dien verstande, dat tijdens dit uitstel het gebruik ervan, in tijd van oorlog, niet de schijn mag wekken de bescherming van het Verdrag te verlenen.

Het verbod, vervat in het eerste lid van dit artikel, geldt, zonder van invloed te zijn op de door eerder gebruik verkregen rechten, eveneens voor de in het tweede lid van artikel 38 bedoelde emblemen en benamingen.

Artikel 54

De Hoge Verdragsluitende Partijen zullen, indien haar wetgeving thans daarin nog niet volledig voorziet, maatregelen nemen, nodig om te allen tijde misbruik, bedoeld in artikel 53, tegen te gaan en te bestraffen.

Slotbepalingen[bewerken]

Artikel 55

Dit Verdrag is opgesteld in de Franse en de Engelse taal. Beide teksten zijn gelijkelijk authentiek.

De Zwitserse Bondsraad zal officiële vertalingen van het Verdrag in de Russische en de Spaanse taal doen opstellen.

Artikel 56

Dit Verdrag, hetwelk de datum van deze dag draagt, kan tot 12 Februari 1950 worden ondertekend uit naam van alle Mogendheden die vertegenwoordigd waren op de Conferentie welke te Genève op 21 April 1949 werd geopend, zomede uit naam van de niet op deze Conferentie vertegenwoordigde Mogendheden die partij zijn bij de Verdragen van Genève van 1864, van 1906 of van 1929, voor de verbetering van het lot der gewonden en zieken, zich bevindende bij de legers te velde.

Artikel 57

Dit Verdrag zal zo spoedig mogelijk worden bekrachtigd en de akten van bekrachtiging zullen worden nedergelegd te Bern.

Van de nederlegging van iedere akte van bekrachtiging zal een proces-verbaal worden opgemaakt, waarvan een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift door de Zwitserse Bondsraad zal worden toegezonden aan alle Mogendheden uit wier naam het Verdrag is ondertekend of de toetreding is medegedeeld.

Artikel 58

Dit Verdrag zal in werking treden zes maanden nadat ten minste twee akten van bekrachtiging zijn nedergelegd.

Daarna zal het Verdrag voor iedere Hoge Verdragsluitende Partij in werking treden zes maanden na het nederleggen van haar akte van bekrachtiging.

Artikel 59

Dit Verdrag vervangt in de betrekkingen tussen de Hoge Verdragsluitende Partijen de Verdragen van 22 Augustus 1864, van 6 Juli 1906 en van 27 Juli 1929.

Artikel 60

Van de datum van zijn inwerkingtreding af zal dit Verdrag openstaan voor toetreding door iedere Mogendheid uit wier naam het Verdrag niet is ondertekend.

Artikel 61

Toetredingen zullen schriftelijk worden medegedeeld aan de Zwitserse Bondsraad en worden zes maanden na de datum waarop zij de Bondsraad hebben bereikt, van kracht.

De Zwitserse Bondsraad zal de toetredingen mededelen aan alle Mogendheden uit wier naam het Verdrag is ondertekend of de toetreding is medegedeeld.

Artikel 62

De in de artikelen 2 en 3 bedoelde omstandigheden zullen de door de Partijen bij het conflict voor of na het begin van de vijandelijkheden of van de bezetting nedergelegde akten van bekrachtiging en medegedeelde toetredingen onmiddellijk in werking doen treden. De Zwitserse Bondsraad zal langs de snelste weg mededeling doen van de van Partijen bij het conflict ontvangen akten van bekrachtiging of toetredingen.

Artikel 63

Ieder der Hoge Verdragsluitende Partijen heeft de bevoegdheid dit Verdrag op te zeggen.

Opzegging zal schriftelijk ter kennis worden gebracht van de Zwitserse Bondsraad. Deze zal daarvan mededeling doen aan de Regeringen van alle Hoge Verdragsluitende Partijen.

De opzegging wordt van kracht één jaar nadat daarvan kennis is gegeven aan de Zwitserse Bondsraad. Echter zal een opzegging waarvan kennis is gegeven terwijl de opzeggende Mogendheid in een conflict is betrokken, in geen enkel opzicht gevolg hebben, zolang de vrede niet is gesloten en in ieder geval niet zolang de werkzaamheden voor de invrijheidstelling en repatriëring van de door dit Verdrag beschermde personen niet zijn beëindigd.

De opzegging zal slechts gelden ten aanzien van de opzeggende Mogendheid. Zij zal geen enkele invloed hebben op de verplichtingen welke de Partijen bij het conflict gehouden zijn te blijven vervullen krachtens de beginselen van het volkenrecht, zoals deze voortvloeien uit de tussen beschaafde volken gevestigde gebruiken, de wetten der menselijkheid en de eisen van het openbaar rechtsbewustzijn.

Artikel 64

De Zwitserse Bondsraad zal dit Verdrag doen registreren bij het Secretariaat van de Verenigde Naties. De Zwitserse Bondsraad zal eveneens aan het Secretariaat van de Verenigde Naties mededeling doen van alle bekrachtigingen, toetredingen en opzeggingen welke de Bondsraad ontvangt in verband met dit Verdrag.

TER OORKONDE WAARVAN de ondergetekenden, na hun onderscheiden volmachten te hebben overgelegd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te Genève de twaalfde Augustus negentienhonderd negen en veertig in de Franse en de Engelse taal, in een enkel exemplaar, hetwelk zal worden nedergelegd in het Archief van de Zwitserse Bond. De Zwitserse Bondsraad zal een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het Verdrag doen toekomen aan ieder der ondertekenende Staten, zomede aan de Staten die tot het Verdrag zijn toegetreden.

BIJLAGE I. Ontwerp-overeenkomst betreffende hospitalisatiegebieden en -plaatsen[bewerken]

Artikel 1

De hospitalisatiegebieden zullen uitsluitend bestemd zijn voor personen, genoemd in artikel 23 van het Verdrag van Genève voor de verbetering van het lot der gewonden en zieken, zich bevindende bij de strijdkrachten te velde, van 12 Augustus 1949, alsmede voor het personeel, belast met de organisatie en het beheer van deze gebieden en plaatsen en met de verzorging van de daarin bijeengebrachte personen.

Echter hebben de personen die hun vaste woonplaats in deze gebieden hebben, het recht daar te blijven.

Artikel 2

Personen die zich, in welke hoedanigheid ook, in een hospitalisatiegebied bevinden, mogen noch binnen noch buiten dit gebied enige werkzaamheid verrichten, welke rechtstreeks verband houdt met de krijgsverrichtingen of met de vervaardiging van oorlogsmaterieel.

Artikel 3

De Mogendheid die een hospitalisatiegebied instelt, zal alle nodige maatregelen nemen om de toegang te ontzeggen aan alle personen die niet gerechtigd zijn het te betreden of zich aldaar te bevinden.

Artikel 4

Hospitalisatiegebieden moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • a. zij mogen slechts een klein gedeelte omvatten van het grondgebied dat onder het gezag staat van de Mogendheid die deze gebieden heeft ingesteld;
  • b. zij moeten, in verhouding tot hun opnemingsmogelijkheden, dun bevolkt zijn;
  • c. zij mogen geen enkel militair doel noch enige belangrijke industriële of administratieve instelling bevatten, noch in de nabijheid daarvan zijn gelegen;
  • d. zij mogen niet gelegen zijn in streken welke, naar alle waarschijnlijkheid, van belang kunnen worden voor de oorlogvoering.

Artikel 5

Voor hospitalisatiegebieden gelden de volgende verplichtingen:

  • a. de aan- en afvoerwegen en de vervoermiddelen welke zij bevatten, mogen niet worden gebruikt voor de verplaatsing van militair personeel of materieel, zelfs niet voor doorvoer;
  • b. zij mogen onder geen omstandigheid militair worden verdedigd.

Artikel 6

Hospitalisatiegebieden zullen worden aangeduid door langs de omtrek en op de gebouwen aangebrachte rode kruizen (rode halve manen, rode leeuwen en zonnen) op wit veld.

Des nachts kunnen zij eveneens door een passende verlichting worden aangeduid.

Artikel 7

Iedere Mogendheid zal in tijd van vrede of bij het uitbreken der vijandelijkheden aan alle Hoge Verdragsluitende Partijen een lijst van de hospitalisatiegebieden, ingesteld op het onder haar gezag staand grondgebied, doen toekomen. Zij zal eveneens kennis geven van ieder nieuw hospitalisatiegebied dat gedurende de vijandelijkheden wordt ingesteld.

Zodra de tegenpartij de hierboven vermelde kennisgeving heeft ontvangen, is het gebied volgens de regels ingesteld.

Indien evenwel de tegenpartij van oordeel is, dat aan één van de voorwaarden van deze overeenkomst niet is voldaan, kan zij weigeren dit gebied te erkennen door zulks onmiddellijk te berichten aan de Partij, die verantwoordelijk is voor het bedoelde gebied, dan wel haar erkenning afhankelijk maken van de instelling van het toezicht, bedoeld in artikel 8.

Artikel 8

Iedere Mogendheid die één of meer door de tegenpartij ingestelde hospitalisatiegebieden heeft erkend, heeft het recht te eisen, dat één of meer bijzondere commissies toezien of de gebieden aan de in deze overeenkomst voorgeschreven voorwaarden en verplichtingen voldoen.

Te dien einde hebben de leden van de bijzondere commissies te allen tijde vrije toegang tot de verschillende gebieden en kunnen daar zelfs permanent verblijf houden. Ten behoeve van de uitoefening van hun toezicht zullen hun alle faciliteiten worden verleend.

Artikel 9

Ingeval de bijzondere commissies feiten zouden vaststellen welke hun in strijd met de bepalingen van deze overeenkomst voorkomen, zullen zij onmiddellijk de aandacht van de Mogendheid die het betreffende gebied beheert, daarop vestigen en haar een termijn van ten hoogste vijf dagen toestaan om in de aangelegenheid te voorzien; zij zullen de Mogendheid die het gebied heeft erkend, daarmede in kennis stellen.

Indien, na verloop van deze termijn, de Mogendheid die het gebied onder haar gezag heeft, geen gevolg heeft gegeven aan de tot haar gerichte waarschuwing, kan de tegenpartij verklaren, dat zij, wat betreft dit gebied, niet langer door deze overeenkomst is gebonden.

Artikel 10

De Mogendheid die één of meer hospitalisatiegebieden en -plaatsen heeft ingesteld, en de tegenpartijen die met het bestaan daarvan in kennis zijn gesteld, zullen de personen benoemen die deel zullen uitmaken van de in de artikelen 8 en 9 bedoelde bijzondere commissies, of hen door onzijdige Mogendheden doen benoemen.

Artikel 11

Hospitalisatiegebieden mogen onder geen omstandigheid worden aangevallen, maar moeten te allen tijde door de Partijen bij het conflict worden beschermd en ontzien.

Artikel 12

In geval van bezetting van een grondgebied, moet men de zich daarin bevindende hospitalisatiegebieden blijven ontzien; deze moeten als zodanig in gebruik blijven.

De bezettende Mogendheid mag evenwel de bestemming daarvan wijzigen, mits alle maatregelen zijn genomen om de veiligheid van de daarin bijeengebrachte personen te verzekeren.

Artikel 13

Deze overeenkomst is eveneens van toepassing op plaatsen welke de Mogendheden voor dezelfde doeleinden als hospitalisatiegebieden zouden gebruiken.

BIJLAGE II[bewerken]

(voorbeeld identiteitskaart)