Eerste Oogst/Kind en mensch
Uiterlijk
← Het gouden kalf | Eerste Oogst (1912) door Carel Steven Adama van Scheltema | Bij een beeld in een parkvijver → |
Uitgegeven in Rotterdam door W. L. en J. Brusse. |
[ 6 ]
VI.
KIND EN MENSCH.
Hoe heerlijk-goed is 't een klein kind te wezen, —
Klein voor de eenheid van het groot heelal,
De pracht, die nooit dit hart bereiken zal,
Waarnaar wie grooter ware' een wereld wezen.
Klein voor de eenheid van het groot heelal,
De pracht, die nooit dit hart bereiken zal,
Waarnaar wie grooter ware' een wereld wezen.
0! in een kinderziel wijsheid te wegen,
Die 't wisslend leven al zijn kindren geeft, —
Als elk maar weent en lacht — waarachtig leeft, —
Zóó kind bij menschen is een rijke zegen!
Die 't wisslend leven al zijn kindren geeft, —
Als elk maar weent en lacht — waarachtig leeft, —
Zóó kind bij menschen is een rijke zegen!
Ik voel geen lastig lijf: — mijn ziel alleen
Buigt zich en luistert naar wat is geleden,
Een diepe rust ligt toovrend om mij heen
Naar 't oord, dat door geen mensch nog werd betreden.
Buigt zich en luistert naar wat is geleden,
Een diepe rust ligt toovrend om mij heen
Naar 't oord, dat door geen mensch nog werd betreden.
De warme zon bloeit voor mijn stille voeten, —
Mijn oogen lachen zacht, haar stil te groeten.
Mijn oogen lachen zacht, haar stil te groeten.