Eerste Oogst/Bij een beeld in een parkvijver

Uit Wikisource

[ 7 ]

VII.

BIJ EEN BEELD IN EEN PARKVIJVER.




De heete zon lacht met haar volle facie
De malle menschen uit, — dampt in de straten,
Verguldt in 't park de blaadren tot dukaten,
En schenkt der zondige aard haar gulle gratie.

De burgerij trekt op: — uit alle gaten
Treedt 't zoet gezin met deftig stijve gratie,
En lonkt en schuift en sleept in 't park zijn staatsie,
En knikt en knipt en wandelt wijs te praten.

Zeg arme liên, van 't vet der aard verzadigd,
Waarom staat uw gezicht zoo stil-verveeld,
Waarom zoo plechtig-wijs en wèl-bezadigd?

O Holland's burgerij: — zoo 't vijverbeeld
Tot naakt heusch-levend mensch zijn begenadigd
Lijf betoovert — — dan waar' 't fatsoen gekeeld!