Eli Heimans (1906) - Met kijker en bus/13

Uit Wikisource
XII.
Spotvogel
Met kijker en bus: schetsen uit het leven van planten en dieren (1906) door Eli Heimans

XIII. Over zee op den rug van kraanvogels

XIV.
Eierzwammen
Met kijker en bus is een boekje, waarin stukken van Heimans in De Groene Amsterdammer zijn gebundeld. Het werd gepubliceerd in 1906 te Amsterdam bij Van Holkema en Warendorf. Dit werk is in het publieke domein.
[ 89 ]
 

XIII.

Over zee op den rug van kraanvogels.


 

Het periodieke reizen van dieren, het alom bekende trekken van vogels en visschen en het, wat de tijd betreft, minder regelmatige trekken van insecten, heeft al zooveel wonderlijks en raadselachtigs voor leek en natuurkundige beiden, dat het haast onvergeeflijk is, de zaak nog lastiger te maken, door er een bijna ongelooflijke bijzonderheid bij te ontdekken. En toch kon dat wel eens 't geval zijn.

Nu ik weer, als elk jaar lees van kraanvogels, die over ons land zijn getrokken en hier en daar zelfs hebben uitgerust, en gevischt, komt mij een waarneming te binnen van een ontdekkingsreiziger in West-Azië. Deze meende indertijd bemerkt te hebben, dat trekkende kraanvogels allerlei kleine vogeltjes op hun rug meenamen naar het Zuiden, en deze diertjes, kwikstaartjes waren er ook bij, veilig over zeeën en hooge bergen droegen.

Ik heb eens opgezocht, wat ik over deze bijzonderheid vermeld kon vinden.

De eerste schrijver, die er melding van maakte, was een oorlogscorrespondent van een groot New-Yorksch dagblad op Creta. Hij werd eens door visscherlui attent gemaakt op een zacht gezang of getjilp, telkens wanneer kraanvogels van 't Noorden kwamen overvliegen. Hij ging er nu op letten; de vogels vlogen altijd laag en 't gefluit was duidelijk te [ 90 ]onderscheiden van het ruischen en zwiepen der groote, regelmatig slaande vleugels. Om zekerheid te hebben schoot de Amerikaan zijn revolver af en eenige kleine vogels vlogen hoog op, om een eindje verder weer op de snel stijgende kraanvogels neer te komen.

Een Kraan
Een Kraan.

Een dergelijke waarneming is ook gedaan bij ooievaars en wel op Rhodus, door den Zweedschen reiziger Hedenborg. Hij zag, toen deze dieren blijkbaar zeer vermoeid van een lange reis neerstreken, een aantal kleine vogels van hun rug vliegen; de afstand was niet groot, toch kon in de schemering de soort niet met zekerheid bepaald worden.

Ook uit Amerika komen berichten; daar is aan de Hudsonbaai opgemerkt, dat telkens, precies tegelijk met de Canada-gans, een zeldzame vinkensoort van de winterkwartieren terugkeert, en herhaaldelijk is door jagers gezien, dat deze diertjes tegen den najaarstrek op den rug van de ganzen meevliegen.

Nu staan jagers, dank zij de Fliegende Blätter е.d. niet [ 91 ]in den roep van een bijzondere voorliefde voor de onopgesmukte waarheid; dat geldt evenwel alleen voor vakberichten waar sprake is van hondenheldendaden en fortuinlijkheden op jachtgebied. Voor 't waarnemen van de levenswijze der dieren heeft een jager, die er lust in heeft, wat tijd, gelegenheid en ervaring betreft, veel voor op een natuuronderzoeker, en aan de jagers (het woord in ruimen zin genomen) heeft de zoölogie dan ook de kennis van heel wat merkwaardige bijzonderheden uit de levenswijze der dieren te danken.

Ook een geestelijke droeg ееп steentje bij. In Petermanns Reisen haalt dr. Budde een passage aan uit Bible Customs and Bible Land, (ik geloof wel, dat ik mij den titel van 't boek goed herinner), een werk van ds. Van Lennep, een man, die bijna zijn geheele leven in de Levant heeft doorgebracht en als ooggetuige meespreekt. Zoodra in den herfst de eerste koude winden waaien, ziet men in Syrië de kraanvogels uit het Noorden komen. Ze trekken laag en wanneer ze over bewoonde streken vliegen, schreeuwen ze voortdurend. Zoo nu en dan ziet men kleine vogeltjes uit de phalanx der kraanvogels opvliegen en er weer in neerdalen; het gezang der diertjes is duidelijk hoorbaar.

Jammer dat het tot nu toe, voor zoover ik weet, bij de waarnemingen van journalisten, jagers en zendelingen gebleven is. Al bestaat er geen grond om aan de waarheid hunner mededeelingen te twijfelen, 't is te hopen dat het ook aan ornithologen van naam eens gelukt, het medereizen op den rug waar te nemen. Dan wordt misschien meteen uitgemaakt, of we hier met eenige op zich zelf staande feiten of met een algemeen verschijnsel te doen hebben.

't Zou wel aardig zijn te kunnen verzekeren, dat onze West-Europeesche ooievaars (die gaan niet naar Rhodus en Egypte) transportdienst doen naar N.-W. Afrika, of alleen maar [ 92 ]over de Middellandsche zee, voor onze leeuwerikken, kwikstaartjes en nachtegalen.

Wel vertelt dr. Kobelt, een bekend zoöloog, dat hij zelf eens een sterke vlucht kraanvogels over zich heen zag vliegen, zoo laag, dat hij elke veer der vogels kon onderscheiden, en dat hij heel duidelijk het gekweel van talrijke kleine vogeltjes kon hooren. En hij concludeert: "Es was gar keine andere Möglichkeit als dasz die Kleinen auf dem Rücke der Groszen saszen."

Maar gezien heeft hij er dus toch geen enkele.

Ook een onderwijzer, A. Buxbaum uit Raunheim, die door Kobelt een goed en volkomen vertrouwbaar vogelwaarnemer genoemd wordt, heeft meer dan eens als begeleiders van trekkende kraanvogels talrijke leeuwerikken gehoord niet alleen, maar ook gezien. Maar deze heer zegt weer niet, dat hij ze op den rug van de groote vogels heeft zien zitten.

't Kon wel wezen, dat de kleine alleen meetrekken om, tusschen de grootere vliegend, gemakkelijker de lucht te doorsnijden. Meetrekken met de kraanvogels doen dus kleine vogels wel, dat is nu zeker; maar of ze daarbij op den rug der groote zitten?

Uitgemaakt is het nog niet. Maar 't is toch wel zoo goed als zeker. 't Klinkt ook in 't geheel niet onwaarschijnlijk. Er zijn heel wat feiten bekend, waaruit blijkt, dat dieren elkaar willen en kunnen helpen in den strijd om 't bestaan; dan is 't evenwel altijd eigenbelang aan weerskanten. Hier zouden wij een geval hebben van geregeld hulpbetoon aan kleine dieren door groote, zonder dat deze, menschelijker wijze gedacht, er eenig voordeel bij hebben; of 't moest zijn, dat kraanvogels en ooievaars de kleine zangertjes voor hun muzikaal amusement op reis meenemen.

Dan zou 't wonder nog grooter worden.