Naar inhoud springen

Gezelle/Buigen of bersten

Uit Wikisource
Cytisus Saburnum L. Laatste verzen (1901) door Guido Gezelle

Buigen of bersten

Gierzwaluwen
Uitgegeven in Antwerpen — Gent door De Nederlandsche Boekhandel.

[ 65 ]

BUIGEN OF BERSTEN.




Het jong hout staat, den rugge krom,
  ootmoedig neêrgestopen;
terwijl de wind, den afgrond van
  zijn diepe longen open,
gevaren komt, door bilk en bosch;
  en, buischende in de boomen,
losbandig, al den gruwel van
  zijn' gramschap heen laat stromen.

De boomen staan geworteld in
  den bodem diepe, en, weren
en zal de wind hun sterkheid noch
  hunne oude stammen deren;
ze zuchten en ze stenen wel,
  ze roepen en ze razen,
maar wederstaan, zoo willen ze, en...
  Dat durven ze, die dwazen!
[ 66 ]

Ze ‘n buigen niet. Hun' wortels staan
  in de eerde neêrgegrepen,
als ankers, die gebonden staan
  doen ijzervast de schepen:
ze ‘n buigen niet. Hun hoofdgewaai
  scheurt af en weg: om ‘t even,
en zullen noch en willen ze, en
  voor wie dat zij, begeven.

Het jong hout ligt den grond nabij,
  voorover, neêrgedwongen;
gepletterd en vernietigd haast.
  De wind komt heengesprongen
en, stampende op dat ligt,... "Zoo wel
  den naasten als den versten,...
Die boomen daar zal ‘k buigen doen,
  of, willens nillens, bersten!"

‘t Is donker, van al ‘t zand, dat vliegt.
  Geen' hersendolle koeien
en kunnen, zoo de wind nu doet,
  zoo ongedoevig loeien.
Ei! poffen nu, en paffen gaan
  de pezen af, en kraken
de wortels: als geweren zijn ‘t,
  die dood en donker braken.
[ 67 ]

De doelen staan, bij vijftigen,
  bij honderden, te perre,
ter aarden uitgeheven, en...
  De boomen zijn omverre,
de teenen in de lucht; tot in
  den vasten grond gezonken,
verdwijnt, al even slaggelings,
  hun' kroone, in de elzentronken.

Het jong hout heft den hals weêr op;
  allengskens stilt het weder,
en legt het, op de rompen van
  ‘t gegroeide boschhout neder
zijn' grimmigheid. Een slagveld is ‘t
  vol lijken. Ongeschonden,
zoo staan de jonge stammen daar
  nog, al die buigen konden.

23—22/5 '97.