Gezelle/Dat wilde ik weten
Uiterlijk
< Gezelle
← Ego vigilabo | Rijmsnoer om en om het jaar (1897) door Guido Gezelle | Jacht → |
Uitgegeven in Rousselaere door Jules de Meester. |
[ 264 ]
DAT WILDE IK WETEN
WANNEER ben ik U naast, o God,
of verst, dat wilde ik weten:
wanneer ik mij, in 't donker kot,
vernibbele, aan de keten;
of verst, dat wilde ik weten:
wanneer ik mij, in 't donker kot,
vernibbele, aan de keten;
of dan, wanneer ik henentie
en vliege, schier vermeten,
naar 't licht, dat ik zoo geren zie?
o God, dat wilde ik weten.
en vliege, schier vermeten,
naar 't licht, dat ik zoo geren zie?
o God, dat wilde ik weten.
'k Heb overal mij zelven meê,
omhooge en aan de keten!
Die los mij van mij zelven deê,
diens woonsteê wilde ik weten;
omhooge en aan de keten!
Die los mij van mij zelven deê,
diens woonsteê wilde ik weten;
diens hulpe hiete ik duizendvoud
mij wilkom, onvermeten!
Wat is ' t nu, dat mij tegenhoudt?
o God, dat wilde ik weten!::
mij wilkom, onvermeten!
Wat is ' t nu, dat mij tegenhoudt?
o God, dat wilde ik weten!::
Bedwingen zulk een vrage zal
uw menschelijk vermeten,
die levende, altijd, overal,
gevangen in de keten,
[ 265 ]zult zoeken, om 't geheeme van
Gods wetenschap te weten...
Wie, buiten U, die 't wijzen kan?
o God, dat wilde ik weten.
uw menschelijk vermeten,
die levende, altijd, overal,
gevangen in de keten,
[ 265 ]zult zoeken, om 't geheeme van
Gods wetenschap te weten...
Wie, buiten U, die 't wijzen kan?
o God, dat wilde ik weten.
10/2/'97.