Gezelle/De tijd
Uiterlijk
< Gezelle
← Oudheid | Rijmsnoer om en om het jaar (1897) door Guido Gezelle | Irrequietum → |
Uitgegeven in Rousselaere door Jules de Meester. |
[ 42 ]
DE TIJD
Non erit amplius!
WEERSTAAT er wel iemand,
of iets, buiten U.
den terd van den tijd
onbetembaar?
of iets, buiten U.
den terd van den tijd
onbetembaar?
Is 't hier of is 't elders,
is 't morgen, is 't nu:
wie weet, en wie maakt
het mij kenbaar?
is 't morgen, is 't nu:
wie weet, en wie maakt
het mij kenbaar?
Geen steenen, geen staven,
geen ijzer, geen staal
en kunnen den tijd
in den band doen.
geen ijzer, geen staal
en kunnen den tijd
in den band doen.
Die eeuwig alleene
zijt, zult het metaal
den tijd om den hals,
met uw' hand, doen.
zijt, zult het metaal
den tijd om den hals,
met uw' hand, doen.
Dan staan zal hij stille,
gebonden, geboeid;
zijn zeisen geroofd
en zijn tijdglas;
[ 43 ]gebonden, geboeid;
zijn zeisen geroofd
en zijn tijdglas;
voor eeuwig uit alles
gebannen, geroeid,
daar eerst het gebied
van den tijd was.
gebannen, geroeid,
daar eerst het gebied
van den tijd was.
24/1/'97.