Gezelle/Oudheid
Uiterlijk
< Gezelle
← Oudheidkunde | Rijmsnoer om en om het jaar (1897) door Guido Gezelle | De tijd → |
Uitgegeven in Rousselaere door Jules de Meester. |
[ 41 ]
OUDHEID
't IS wonder hoe men 't oude maar
en acht als oud, dat menschenhanden
bewrochten, en dat, duizend jaar
misschien daarna, komt aan te stranden,
op de oevers van de zee, entwaar,
der tijdlijkheid! o Menschenhand,
onleefbaar is uw werk, en geenen tijd bestand !
en acht als oud, dat menschenhanden
bewrochten, en dat, duizend jaar
misschien daarna, komt aan te stranden,
op de oevers van de zee, entwaar,
der tijdlijkheid! o Menschenhand,
onleefbaar is uw werk, en geenen tijd bestand !
Veel ouder als al 't oudste, dat
't museum, vol onschatbaarheden
van menschenwerk en kunst, bevat,
is hier of daar, mijn hand beneden,
het minste voorjaarsblommenblad,
— veel ouder! — langs den Leyekant,
als de oudste onvindbaarheid van heel Egyptenland.
't museum, vol onschatbaarheden
van menschenwerk en kunst, bevat,
is hier of daar, mijn hand beneden,
het minste voorjaarsblommenblad,
— veel ouder! — langs den Leyekant,
als de oudste onvindbaarheid van heel Egyptenland.
En dan nog blijft, na zoo veel tijd,
dien 't leefde, en zag voorbij hem varen,
eene eeuwe of tiene of twintig zij 't,
mijn bladtje zijnen glim bewaren.
Maar gij, o werk van menschen, zijt
ontedeld door den taaien tand.
door 't teren van den tijd, die u heeft aangerand.
dien 't leefde, en zag voorbij hem varen,
eene eeuwe of tiene of twintig zij 't,
mijn bladtje zijnen glim bewaren.
Maar gij, o werk van menschen, zijt
ontedeld door den taaien tand.
door 't teren van den tijd, die u heeft aangerand.
11/1/'97.