Gezelle/Het zonnelicht is neergedaald
Uiterlijk
< Gezelle
← De kriekroode zunne | Tijdkrans door Guido Gezelle | 's Avonds zie ‘k de sterren geren → |
Uitgegeven in Amsterdam door L. J. Veen. (gedicht de dato 10/12/1890) |
HET ZONNELICHT IS NEERGEDAALD
Het zonnelicht is neergedaald
en ‘t gaat bij andere lieden,
verwacht en welkom-weer onthaald,
den dag hun doen geschieden.
en ‘t gaat bij andere lieden,
verwacht en welkom-weer onthaald,
den dag hun doen geschieden.
Het morgent daar, het avondt hier,
en wonderschoone verven
zie ‘k wentelen in het westervier,
en stille, stille sterven.
en wonderschoone verven
zie ‘k wentelen in het westervier,
en stille, stille sterven.
‘t Was rood eerst, helder peersch weldra;
en, blauw- en blauwerwendig,
door al de hemelen heerscht daarna
één duisterzijn bestendig.
en, blauw- en blauwerwendig,
door al de hemelen heerscht daarna
één duisterzijn bestendig.
Noch nacht en is ‘t noch dag: het vier
der zonne is schaars geweken,
of, helpzaam wordt de keerse hier,
daar de avondzonne ontsteken.
[ 22 ]Het pinkoogt, of ‘t een meisken waar'
dat weenen wilt, van verre,
nu zuid, nu noord, nu hier, nu daar
een' nieuwgeboren sterre.
der zonne is schaars geweken,
of, helpzaam wordt de keerse hier,
daar de avondzonne ontsteken.
[ 22 ]Het pinkoogt, of ‘t een meisken waar'
dat weenen wilt, van verre,
nu zuid, nu noord, nu hier, nu daar
een' nieuwgeboren sterre.
Dan, waar ik sta, zie ‘k, om end om,
Gods legerwachten waken;
en, in dien eindloos wijden kom,
al ‘s hemels diepten blaken.
Gods legerwachten waken;
en, in dien eindloos wijden kom,
al ‘s hemels diepten blaken.
Hoe bang ben ik! ‘k En durf bijkans
mijne oogen niet betrouwen,
o Heere, op uwen sterrenglans:
hoe zal ik U aanschouwen?
mijne oogen niet betrouwen,
o Heere, op uwen sterrenglans:
hoe zal ik U aanschouwen?