Naar inhoud springen

Gezelle/O wilde en onvervalschte pracht

Uit Wikisource
Canteclaar Tijdkrans door Guido Gezelle

O wilde en onvervalschte pracht

De Nachtegale
Uitgegeven in Amsterdam door L. J. Veen.
[ 139 ]
 

O WILDE EN ONVERVALSCHTE PRACHT

Alre creature sake ende yersticheit
Ruusbrouck. Bruloft, bl. 108.


o Wilde en onvervalschte pracht
der blommen, langs den watergracht!

Hoe geren zie 'k u, aangedaan
zoo God 't geliefde, in 't water staan!

Geboren, arg- en schuldeloos,
daar God u eens te willen koos,

daar staat ge: en, in den zonneschijn,
al dat gij doet is blomme zijn!

't Is wezen, 't geen mijne ooge aanziet,
't is waarheid, en ge'n dobbelt niet;

en die door u mijn hert verblijdt
is enkel, zoo gij enkel zijt!

Hoe stille is 't! 't En verwaait med al
geen bladtje, dat ons stooren zal;
[ 140 ]geen rimpelken in 't lief gelaat
des waters, dat vol blommen staat;

geen wind, geen woord: rondom gespreid,
al schaduwe, al stilzwijgendheid!

Dan, diepe, diepe in 't water, blauwt,
half groen geblest, de hemelvaut;

en, priemend' hier en daar vergaat.
een langgesponnen zonnedraad.

Hoe eerbaar, edel, schoone en fijn
kan toch eene enkele blomme zijn,

die, al med eens, en zorgloos, uit
de hand van heuren Schepper spruit!

Door Hem, en door geen menschenhand,
lag hier een nederig zaad geplant;

door Hem, op dezen oogenblik,
ontlook het, en dien troost heb ik,

dat, blomme, gij mij bidden doet,
en wezen zoo ik wezen moet:

aanschouwende en bevroedende in
elk uiterste einde 't oorbegin,

den grond van alles; meer gezeid,
maar nog niet al: Gods eerstigheid!