Naar inhoud springen

Het Vaderland/Jaargang 56/6 januari 1924/Ochtendblad/Jacob van Maerlant en Dada

Uit Wikisource
Jacob van Maerlant en Dada
Auteur(s) Anoniem
Datum Zondag 6 januari 1924
Titel Jacob van Maerlant en Dada
Krant Het Vaderland
Jg, nr 56, ?
Editie, pg Ochtendblad, [3]
Opmerkingen Percy Bysshe Shelley vermeld als Shelley, Theo van Doesburg als Theo v. Doesburg, Edgar Allan Poe als Poe, Willem Bilderdijk als Bilderdijk
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

JACOB VAN MAERLANT EN DADA.

      Ir. August Heyting heeft gisteravond in den Haagschen Kunstkring voor een klein gehoor een lezing gehouden over Jacob van Maerlant. Spr. verklaarde dat de middeleeuwsche kunst zich in hernieuwde belangstelling verheugt, maar dat van Maerlant, één der grootste dichters, profeten en wijsgeeren van zijn tijd (slechts door Dante overtroffen) hierin niet deelt. Wel hielden vele geschiedvorschers zich met hem bezig, doch geen kunstenaars en dit is onrecht, want van Maerlant was de eerste dichter in deze landen, die de opheffing van het geestelijk peil des volks als een bewuste taak op zich nam.
      Vervolgens schetste spr. den tijd waarin Maerlant leefde, toen adel en burgerij een fellen kamp voerden, toen de kiem werd gelegd voor de huidige Vlaamsche beweging (zijn woord: „Omdat ick Vlam[i]nc ben...” is thans een algemeene leus) en de vele fouten en verkeerdheden der geestelijkheid.
      v. Maerlant, goed rechtzinnig, geeselde die en toonde zich behalve een braaf Katholiek, ook een aanhanger van het communisme. Vooral door zijn Rijmbijbel zaaide hij sceptische gevoelens jegens de kerk onder het volk.
      Aan zijn werk: „Alexander” is de betiteling: „Alexandrijnen” voor een bepaald soort dichtmaat ontleend.
      Spr. vertelde wat men van v. Maerlant’s leven weet en kenschetste hem als meer opvoeder dan dichter. Zijn beste werk achtte bij de: „Wapene Martijn!” vooral daar hij de parodistische „Verkeerde Martijn” óók aan v. Maerlant toeschreef. Voorts besprak de heer Heyting de overige werken: Van de Landen van Overzee (Maerlant’s Zwanezwang), Der Natueren Bloeme, Heimelijckheid der Heimelyckheden, Spieghel Historiael en den Rijmbijbel. ’s Dichters kennis was universeel en zijn werk vond adepten (w. o. Melis Stoke).

      Na de pauze sprongen we over naar een geheel ander tijdperk n.l. dat van het dadaïsme. Maar daaraan ging vooraf de lezing van drie sonnetten van ir. Heyting’s hand: De drie Kinderen (in m[i]ddeleeuwschen trant), Nachtklank (sterk herinnerend aan Verhaeren’s: Novemberwind) en De Kunstenaar en het Beeld (in den trant van Shelley).
      Daarna verklaarde spr. dat de klankexpressionnismen, die Theo v. Doesburg indertijd voor Dada uitgaf, heelemaal niets nieuws zijn. Poe schreef The Bells naar geheel dezelfde principes van klankwerking, Bilderdijk’s: Uitvaart is evenzoo volgens deze opvatting ontstaan en ook ir. Heyting schreef 20 jaar geleden zulk een gedicht: Trommelslag (op den dood zijns broeders), Dans der Feeën en: Tamboerinnendans. Spr. droeg deze verzen voor.