In en om Valkenburg (1890)/3
← Waarom naar Valkenburg? | In en om Valkenburg (1890) door Heinrich Witte | De Ruïne → |
Uitgegeven in Leiden door E.J. Brill. |
VALKENBURG.
Als we, te Valkenburg aangekomen, slechts de andere reizigers volgen, hebben we in een paar minuten een in de richting van het stadje flauw afloopenden straatweg bereikt, die ons weldra op den grooten Maastrichtschen weg (dien over Meerssen) brengt. Op den hoek staat het "Hôtel Vossen," dat, met zijn breede veranda en zijn bloemrijken tuin, waarin een kloek, vierkant nevengebouw, zeker zeer aantrekkelijk is. Hier logeeren dan ook de meesten van die vreemdelingen, die er op gesteld zijn steeds leven en vertier om zich heen te zien. Het is hier toch, aan die twee groote wegen, betrekkelijk zeer druk, waarbij nog komt, dat er in den tuin van dit hôtel bijna elken Zondag concerten gegeven worden, die tegen een geringe entrée voor iedereen toegankelijk zijn.
Wij gaan den Maastrichtschen weg dwars over en een, schuins over dit hôtel gelegen allée van Lindeboomen in, en voegen elkaar toe dat de eerste indrukken ver van ongunstig zijn.
Nauwelijks echter zijn we de brug over de Geul, die hier een paar waterraderen van een run- en korenmolen in beweging brengt, overgegaan, of we zien wel wat vreemd op, want, zoo we niet tegen [ 8 ]een blinden muur willen aanloopen, moeten we een gangetje in, zóó nauw, dat er onmogelijk twee naast elkaar kunnen gaan. Een hoek om, en het is breeder, weer een hoek om, en we hebben andermaal een brug over de Geul vóór ons en tegelijk de hoofdstraat van Valkenburg.
Het riviertje splitst zich namelijk, even vóór het stadje, in tweeën, en vloeit dus met twee armen door het tegenwoordig bebouwde gedeelte er van.
Het ons met warmte aanbevolen "Hôtel de l'Empereur" is nu met weinige schreden bereikt. We worden daar niet ontvangen door een gezwartrokten en keurig gecoiffeerden kellner, maar het is de heer Elias, de eigenaar zelf, die ons in de vestibule vriendelijk te gemoet treedt. We hebben ons spoedig op onze nette en zindelijke doch eenvoudig ingerichte kamer geïnstalleerd, en zitten reeds een half uur na onze aankomst onder de veranda vóór het hotel.
Is Valkenburg een stad of een dorp? vraagt men onwillekeurig. Wie deze vraag tot een Valkenburger richtte, zou ongetwijfeld ten antwoord krijgen: een stad, en deze zou zich denkelijk wel wat gevoelig toonen als men, door woord of gebaar, blijk gaf dit te betwijfelen. Intusschen zijn allen maar niet zoo dadelijk gereed het toe te stemmen, en zijn er ook velen die van een dorp spreken, Servaas de Bruyn noemt het in zijn Historisch en Geographisch Woordenboek een vlek, maar Witkamp, wiens Aardrijkskundig Woordenboek van Nederland wel de meest betrouwbare bron is, en die aan het voormalig Graafschap Valkenburg, zoo mede aan de gemeente van dien naam, een vrij uitvoerig artikel wijdt,noemt het "een steedje", en wij volgen hem hierin na, om de eenvoudige [ 9 ]reden dat het plaatsje, al telt het niet veel meer dan een duizendtal inwoners [1], op ons niet den inindruk van een dorp, wel die eener kleine stad maakt.
Dat we er echter het verkleinwoordje bijvoegen, zal zeker geen enkel Valkenburger, hoezeer ook met zijne geboorteplaats ingenomen, ons ten kwade duiden, want, als er sprake is van kleine steden, dan behoort deze gewis tot de allerkleinsten; immers, nu we vóór ons hotel zitten, zouden we iemand aan de beide uiteinden der hoofdstraat kunnen beroepen.
Ten Zuiden splitst zich deze straat in twee armen, of beter, ze loopt daar op de markt uit, minder een plein dan een zeer breede straat, links en rechts door een oude, zeer schilderachtige poort begrensd. De ééne, de Oud-Valkenburgsche poort[2], welker verweerde steenmassa van boven dicht met klimop begroeid is, dat er in bevallige festoenen afhangt, leidt naar den Oud-Valkenburgschen weg; de andere, de Maastrichtsche poort met hare drie vensteropeningen van boven, naar den grooten Maastrichtschen weg, over Berg. Dit zijn een paar monumenten die van lang vervlogen tijden spreken, tijden in welke aan dit stadje al de rampen, welke de oorlogen en twisten [ 10 ]tusschen kleine potentaten na zich sleepten, in ruime mate ten deel vielen. Behalve deze twee had het stadje, hoe klein van omvang het ook vroeger was, nog verscheidene andere poorten, door Witkamp vermeld als de Geul- of de Molenpoort, de Oliepoort, de Meipoort, de Nieuwpoort en de Drenckpoort. Gaat het nu aan om zulk een plaats een dorp te noemen?
Maar, die verdwenen en nog bestaande poorten daargelaten, ook in andere opzichten ontvangen we hier den indruk van een kleine stad. Het Raadhuis, schuin over ons hôtel, is een kloek gebouw, dat wel gezien mag worden; het Postkantoor, een paar huizen van ons af, mag niet groot zijn, 't is een bijzonder gebouw, goed ingericht en heel wat anders dan men in een dorp gewoon is te vinden; voorts zijn er vijf goede hôtels, een societeit, verscheidene grootere en kleinere cafés, alles in een klein bestek, maar dat toch aan een stad doet denken.
De hoofdstraat is eigenlijk de eenige van beteekenis; ook is zij een oorspronkelijke straat, herinnerende aan den tijd toen het stadje nog tusschen den zuidelijken arm van de Geul en het Kasteel (thans ruïne) begrensd was; ten Oosten van deze loopt nog een stille achterstraat, aan welke de kerk staat, die weleer, zoo ik mij niet vergis op hooger gezag, door katholieken en protestanten beiden gebruikt werd, hoewel zij eigenlijk aan de eersten behoorde. Een zeer fraaie, dicht beschaduwde allée voert naar het nieuwe zeer uitgestrekte Walramsplein, als veemarkt ingericht, aan welks beide uiteinden zich een café bevindt. Dit plein, dat, met zijn jonge boomen nog het karakter draagt van pas aangelegd te zijn, zal ongetwijfeld na weinige jaren een der [ 11 ]fraaiste sieraden van het stadje worden. Later werd het ook over de beide armen van de Geul uitgebreid, en reeds nu zet zich die uitbreiding tot aan, ja zelf reeds tot voorbij het spoorwegstation voort; terwijl dat station zelf kortelings aanzienlijk vergroot werd.
Hoe dikwijls ook gedeeltelijk verwoest en niettegenstaande het in de 17e en 18e eeuw door felle branden geteisterd werd, ofschoon vaak geplunderd, door oorlogschattingen uitgeput en der vernietiging nabij gebracht, heeft het zich toch staande weten te houden, tot de aanleg van de spoorweglijn Maastricht-Aken het als het ware met nieuw leven bedeelde, en het onmiddellijk daaruit voortvloeiende drukker verkeer de welvaart deed toenemen.
Was het echter tot voor weinige jaren slechts aan weinigen elders bekend, thans is dit geheel anders. Levert aan de ééne zijde Aken, Maastricht en Luik, ook Brussel, een steeds toenemend aantal bezoekers gedurende de zomermaanden, ook in Neerland's meer Noordelijke provinciën heeft Valkenburg voor een korter of langer zomerverblijf een goeden naam gekregen, en men hoort het zelfs vaak als "Kurort" aanbevelen. Trouwens deze aanbeveling verdient dit gedeelte van Limburg ten volle, want de ondervinding heeft het reeds vaak bewezen, dat het woord herstellingsoord in dit geval zeer goed gekozen is.
Wie niet teveel eischend is zal zich er aangenaam gestemd, en spoedig volkomen op zijn gemak gevoelen.
Wij meenen echter de opmerking niet achterwege te mogen laten, dat zij, die in het midden van den zomer daar op goed geluk aankomen, het er ook wel eens minder gelukkig kunnen treffen. Zooals de zaken thans staan, is er dan gewoonlijk [ 12 ]geen plaats genoeg in de hôtels, om alle vreemdelingen volkomen naar wensch te kunnen herbergen, en dit niettegenstaande de groote dépendance van het Hôtel Vossen en terwijl een aantal kamers in partikuliere huizen den heer Elias, eigenaar van het Hôtel de l'Empereur, ter beschikking staan. Herhaaldelijk is dan ook reeds erkend dat de wensch naar uitbreiding der bestaande hôtels of de inrichting van een of een paar nieuwe niet overdreven is.
Men zal in elk geval voorzichtig handelen in Juli en Augustus minstens een week vooruit logies aan te vragen.
Wat nu de hôtels aldaar betreft, ze worden allen geroemd als billijk en goed. Het Hôtel de l'Empereur is het oudste en genoot sinds lang een zeer goede reputatie, welke het, voornamelijk door eenvoudige, huiselijke gezelligheid, door tafel en kelder steeds handhaaft. Het Hôtel Vossen verdient niet minder aanbeveling; de fraaie tuin, de ruime veranda aan den levendigen weg, gevoegd bij de zondagconcerten, geven het voor velen een eigenaardige aantrekkelijkheid; ook voor het Hôtel la Croix de Bourgogne bevindt zich een ruime, beschaduwde veranda.
Men ontbijt er 's morgens op Hollandsche manier, heeft te half twee table d'hôte en 's avonds te negen uren gemeenschappelijk souper. De pensionsprijs is tegenwoordig, gedurende de maanden Juli en Augustus, ƒ3 daags, in de overige maanden iets minder.
De meening van sommigen, dat men zich hier zou moeten behelpen, is volkomen ongegrond. Men vindt er alles wat men behoeft, en, zijn er ook geen [ 13 ]grootsteedsche magazijnen, de winkels zijn over het geheel genomen talriijk genoeg en goed voorzien. Men vindt er echter geen chique. Voor zomer-amusementen zorgt de Vereeniging "het Geuldal" zooveel mogelijk, waarbij nog komen de wekelijksche concerten in den tuin van het Hôtel Vossen. Overigens houde men wèl in het oog, dat het eigenlijk de natuur is aan wie men hier een bezoek brengt, en deze is hier tot ontvangst harer vrienden bij uitstek goed ingericht.
- ↑ Waarschijnlijk zal het getal inwoners in de laatste jaren proportioneel sterk zijn toegenomen, daar dit toch gewoonlijk met het steeds drukker vreemdelingenverkeer gelijken tred houdt. Ook komt het ons niet twijfelachtig voor, dat, bijaldien, gelijk zich wel laat vermoeden, de toevloed van vreemdelingen in de eerste Jaren in dezelfde mate blijft toenemen, het stadje weldra een stad zal mogen genoemd worden.
- ↑ Beide poorten komen op de kadastrale kaart voor onder de namen Oud-Valkenburgsche en Maastrichtsche Poort, welke namen ook de meeste raison d'être schijnen te hebben. Intusschen wordt de eerste veelal Birkel- de tweede Grendelpoort genoemd, namen, die vermoedelijk van ouden datum zijn.