Naar inhoud springen

In en om Valkenburg (1890)/4

Uit Wikisource
Valkenburg In en om Valkenburg (1890) door Heinrich Witte

De Ruïne

De Grot
Uitgegeven in Leiden door E.J. Brill.
[ 14 ]
 

DE RUÏNE.

 

 

De ruïne van het kasteel te Valkenburg mag terecht een der merkwaardigheden niet alleen van deze plaats, maar van Limburg genoemd worden; ook behoort ze tot de fraaiste overblijfselen uit den feudalen tijd, die in ons land gevonden worden. Voeg daarbij de hooge ligging, waardoor het een heerlijk uitzicht biedt op Valkenburg's omstreken, en er is reden te over om haar te bezoeken.

We gaan daartoe thans de Oud-Valkenburgsche poort uit, en slaan, na enkele schreden, onmiddellijk ter rechter zijde het pad naar boven in.

Deze breede holle weg is vrij steil, maar niet lang genoeg om zeer vermoeiend te zijn. Aan de linkerzijde is hij begrensd door een hoogen, meestal begroeiden bergwand, terwijl zich ter rechterzijde een oude, hooge, zware, cirkelvormige muur verheft, blijkbaar een overblijfsel van het kasteel.

Nu we het hoogste gedeelte van dezen weg, die aan de andere zijde slechts weinig naar den Dalemerweg afdaalt, bereikt hebben, blijkt dat de toegang tot den weg, die naar de ruïne van het Kasteel Valkenburg voert, door een hek afgesloten is. De [ 15 ]ruïne namelijk, vroeger domein, behoort tegenwoordig aan den Heer de Villers Masbourg van Schaloen. Gelukkig intusschen is ze in handen gekomen van iemand, die er blijkbaar prijs op stelt dit schilderachtig overblijfsel van een lang verleden in goeden staat te bewaren, zonder er‚ door meer herstellingen dan voor het behoud noodig zijn, den indruk dien het als ruïne maakt aan te ontnemen.

Het is daarom zaak vooraf bij den sleutelbewaarder aan te loopen. Deze, J. Caelen, woont op de markt, als men naar de O. Valkenburgsche poort gaat, ter linkerzijde, een hoekhuis n°. 141. Veelal vertrouwt men den bezoeker eenvoudig den sleutel toe, en laat hem dus, wat hem natuurlijk het liefste is, daar boven vrij en zoolang omwandelen als hij verkiest. 't Spreekt van zelf dat niemand zal vergeten bij het terugbrengen van den sleutel ook een blijk van erkentelijkheid te voegen. Vroeger ging C.'s dochter "Marietje" geregeld mee, en bleef dan, even binnen het hek, breiende geduldig de terugkomst der bezoekers afwachten. Sedert Marietje echter Marie geworden is, schijnt ze daar geen regel meer van te maken.

Een goed en zindelijk onderhouden en met kloeke boomen en heesters begroeide weg voert ons naar een fraaie laan en weldra naar boven, bij de overblijfsels van een gebouw, welks eerste grondslagen vermoedelijk reeds van de elfde eeuw, zoo niet nog vroeger, dagteekenen, doch dat herhaaldelijk het lot der stadswallen deelde, gedeeltelijk, soms grootendeels verwoest, maar telkens weder herbouwd werd. Eindelijk echter zou aan het bestaan van dit slot, als zoodanig, een einde komen, nadat, in 1672, de Staatsche troepen het Fransche krijgsvolk, het[ 16 ]welk het toen bezet hield, hadden verdreven, het slot sloopten en als ruïne achterlieten.

De geschiedenis van dezen in meerdere opzichten merkwaardigen bouwval levert gewis een belangwekkende bijdrage voor de kennis dier zoogenaamde riddertijden, maar die in moord, roof en brand hun grootste merkwaardigheid bezitten; wij houden ons echter daarmede niet bezig, maar alleen met de beschouwing van wat we thans voor oogen hebben.

Van beneden, maar inzonderheid van sommige hooge plaatsen op eenigen afstand, ziet de Ruïne er schilderachtiger uit, dan wanneer men er bij staat; dit neemt echter niet weg dat ze inwendig veel interressanter is, dan men, als men pas boven komt, vermoedt.

Een der merkwaardigste gedeelten is zeker de nog betrekkelijk in zeer goeden staat gebleven kapel, de St. Joriskapel, waarvan zelfs het gewelf nog gedeeltelijk aanwezig is. Deze doorgaande komt men in de aloude wapenzaal, waarvan echter alleen de wanden gedeeltelijk nog aanwezig zijn. De venstergaten toonen hier uit welke vervaarlijke steenmassa's dit gebouw moet zijn opgetrokken, zoodat alleen woest geweld in staat was het te vernielen, terwijl het er op berekend scheen aan den tijd weerstand te bieden,

Het uitzicht op verscheidene plaatsen over Valkenburg en de omgeving is zóó schoon, dat men zich noode van de ééne plek naar de andere begeeft, om weer een ander gedeelte der landstreek te overzien.

Opmerkelijk inderdaad is het, hoe zeer Flora dat verlaten gebied in haar bezit genomen heeft. Een botanicus kan een uitgebreid herbarium aan[ 17 ]leggen van de verschillende planten, die daar welig groeien en bloeien.

Geen bezoeker van Valkenburg verzuime dit kleine uitstapje, dat zelfs voor hen, die niet vlug ter been zijn, veel minder vermoeiend is dan het schijnt, mits men niet bij voorkeur het midden van een heeten zomerdag er voor kieze. Evenals voor alle eenigszins hooge punten, is de late namiddag, tegen het ondergaan der zon, het beste. Ook 's morgens vroeg is het er lief, wanneer de lucht niet beneveld is. Geheel afgescheiden van de slotruïne is de Dwingel een bezoek overwaard, terwijl deze uitgestrekte bouwval de aantrekkelijkheid nog verhoogt. Meer dan een half uur heeft men om op en af te gaan niet noodig; men kan er dus gemakkelijk zijn tijd voor kiezen.

Zij, die er‚ en dit zal wel met de meeste bezoekers het geval zijn, belang in stellen te weten hoe dit kasteel of slot er vroeger, vóór de totale verwoesting, wel mag hebben uitgezien, kunnen aan hun nieuwsgierigheid gemakkelijk voldoen; immers in de eetzaal van het Hôtel de l'Empereur hangt een groot schilderij, dit gebouw met zijn onmiddellijke omgeving voorstellende, en, al schijnt het ons toe geen bijzondere kunstwaarde te bezitten, mag het voor Valkenburg toch zeker van veel waarde geacht worden. Dat ook voor hen, die niet in dit hôtel logeeren, de gelegenheid open staat om het te zien, hieraan valt niet te twijfelen.