Naar inhoud springen

In en om Valkenburg (1890)/2

Uit Wikisource
[ 1 ]
 

WAAROM NAAR VALKENBURG?

 

 

Het is vaak gebeurd, en het gebeurt nog dikwijls, dat, wanneer er sprake is van uit louter genoegen ondernomen buitenlandsche reizen, sommigen, door hun nationaliteitsgevoel gedreven, in heiligen ijver daartegen uitvaren, vooral wanneer zulke reizen gedaan worden door hen, die voor een goed deel nog vreemdelingen zijn in ons eigen land,

Daar is reden voor, en zij, die het voor ons vaderland opnemen, zijn volkomen in hun recht, zoolang zij alleen bedoelen, hun, die, ten koste van veel geld, vermoeienis en ontbering, afwisseling zoeken in verafgelegen landen, een wenk te geven, hen te doen begrijpen dat ze, met minder opoffering en zoo goed als in hun onmiddellijke nabijheid, niet minder natuurgenot kunnen smaken, niet minder afwisseling en stof tot bewondering kunnen vinden dan elders; terwijl ze bovendien nog de voldoening zullen oogsten, welke het onvermijdelijke gevolg moet zijn van de verrassende ervaring, dat ons eigen land zooveel schooner en rijker in afwisseling is dan zij vermoedden.

Maar men heeft, naar 't mij voorkomt, geen recht er anderen een verwijt van te maken, wanneer dezen, ook zonder vooraf ons land in alle richtingen doorkruist te hebben, aan buitenlandsche reizen boven binnenlandsche de voorkeur geven.

[ 2 ]Te dikwijls toch wordt, bij dergelijke gelegenheden, vergeten wat eigenlijk met die reizen veler doel is. Na een jaar, zoo niet verscheidene jaren achtereen, in drukke, vaak inspannende bezigheden te zijn opgegaan, waartoe niet zelden kleinere en vaak terugkeerende reizen in ons land behooren, tochtjes in allerijl ondernomen, waarbij men alleen datgene ziet wat zich aan het oog als opdringt, wijl men te veel andere zaken in zijn hoofd heeft, om er veel opmerkzaamheid aan te wijden, wenscht men zich daaraan gedurende korteren of langeren tijd geheel te onttrekken. Anderen, die een kalmer leven leiden, die een werkkring hebben, waarin iedere dag op den vorigen gelijkt, maar telkens dezelfde inspanning vordert, die door deze eentonigheid ten laatste vermoeid, ja zoodanig gedrukt worden, dat hun zieleleven er onder gaat lijden, verlangen afwisseling, afwisseling in de ruimste beteekenis, waarbij alles anders is dan ze het gewoon zijn.

Wat wonder dat ze daarbij denken aan de Rijnoevers, aan Moezel of Donau, aan Duitschland, Zwitserland of Italië, of, wanneer ze verademing meenen te zullen kunnen vinden in het gewoel der steden, aan Brussel, Parijs, Londen of Weenen; in elk geval een buitenlandsche reis verkiezen boven een in ons eigen land.

Het genot van zulk een zomerreis toch ligt voor velen in de alleszins vreemde toestanden waarin ze verplaatst worden, hetwelk trouwens voor niet weinigen tot volkomen afleiding noodzakelijk is. Zij willen een andere taal hooren spreken, andere kleederdrachten zien; ze verlangen kennis te maken met een natuur, in alle opzichten van die van ons land verschillende. Zij weten dat zij zich daartoe ver[ 3 ]moeienis en ontberingen zullen moeten getroosten, dat ze hun eigen goede tafel voor een twijfelachtige, soms zelfs bepaald slechte zullen verwisselen en dit alles duur zullen moeten betalen, maar juist dáárin, eigenlijk in dit alles te zamen, ligt het genot dat zij zoeken, soms behoeven.

En als dezen nu van ons eigen land slechts een klein gedeelte, zelfs nog maar zeer oppervlakkig, kennen, geeft dit dan anderen het recht hun harde woorden naar het hoofd te slingeren, omdat ze niet veeleer naar het Gooi of de Veluwe gaan, of een reis door het noordelijke gedeelte van ons land ondernemen? Ik geloof het niet.

Toch zijn er onder hen, die nu en dan naar andere landen trekken, niet weinigen, die, bijaldien zij wisten dat zij ze hetzelfde wat zij elders zoeken dichter bij kunnen vinden, hieraan zeker de voorkeur zouden geven, zoowel om de mindere kostbaarheid, als om het gemak van spoediger thuis te kunnen zijn; die tegen een lange spoorwegreis niet opzien, omdat het nu eenmaal niet anders kan, maar deze, ware het mogelijk, zeer gaarne tot enkele uren zouden beperken; die zich inderdaad liever eenigen tijd in hun eigen land zouden willen verpoozen, zoo ze daar slechts evenzeer als elders onder denzelfden indruk konden komen van een hier grootsche, elders idyllische natuur, bij volmaakt vreemde toestanden.

En werkelijk bestaat hiertoe de gelegenheid, een gelegenheid echter die tot voor weinige jaren den meesten volkomen onbekend was; waarvan anderen wel hoorden of lazen, maar zóó vluchtig, dat het niet in genoegzame mate hun opmerkzaamheid trok; terwijl sommigen een zeker wantrouwen niet konden [ 4 ]onderdrukken, wanneer er met warme waardeering en ophef van werd gewaagd.

En toch kan de lof aan het Zuidelijke gedeelte van Limburg toegekend, kwalijk overdreven zijn, en Betsy Perk was zeker volkomen in haar recht, toen ze deze prachtige landstreek Neerland's Zwitserland noemde, daarmede niet willende zeggen dat dit gedeelte van Limburg op Zwitserland gelijkt, maar dat het voor Nederland is, wat Zwitserland is voor Europa[1].

De provincie Limburg is nog altijd voor de meesten onzer landgenooten in den volsten des woords een terra incognita, niettegenstaande het aantal bezoekers er ieder jaar sterk toeneemt. Het ligt zóó afgelegen, en was tot vóór weinige jaren zóó moeilijk te bereiken, dat het niemand in de gedachte kwam daarheen te trekken. Eerst nadat een spoorweg het in zijn geheele lengte doorsneed, kwamen sommige belangstellenden er toe, eens te gaan zien hoe het er toch in dat uiterste hoekje van ons land wel uitzag.

Dit geleek dan vrij wel een ontdekkingstocht, waarbij de uitkomst de verwachting, zelfs al was die nogal hoog gespannen, ver overtrof. Men vond er, enkele steden uitgezonderd, over 't algemeen wel is waar tamelijk primitieve toestanden, die echter, juist omdat ze meer en meer tot de zeldzaamheden [ 5 ]gaan behooren, niet missen konden belangstelling te wekken, zelfs, hoe vreemd het mag klinken, een zeker welbehagen teweeg brachten; maar men vond ook een landstreek, die een zeer groote verscheidenheid van de schoonste natuurtafereelen aanbood, gelijk die nergens elders in ons land te vinden zijn; men vond, in Nederland, een geheel vreemd land, met een andere natuur, andere zeden en gewoonten, ja zelfs, voor zoover de massa van het volk betreft, een vreemde, bijna onverstaanbare taal.

En eigenlijk, niet alleen wanneer men Limburg, vooral het Zuidelijke gedeelte, ziet op de kaart, maar ook wanneer men het bezoekt, komt men tot de overtuiging, dat, mag het staatkundig ook een onbetwist, wellicht zelfs onbetwistbaar, deel van Nederland zijn, men het, naar de regelen der natuurkundige aardrijkskunde, niet als een deel daarvan, maar veeleer als tot Duitschland behoorende moet beschouwen, In naam is men daar nog in Nederland, maar inderdaad gevoelt men zich elders.

Werd men tot vóór weinige jaren nog teruggehouden door de gedachte, dat men zich te zeer zou moeten behelpen, om daar eenige dagen of weken achtereen werkelijk genot te smaken, voor die vrees bestaat thans niet de minste grond meer; ook komt men er spoedig en gemakkelijk, zoodat er thans voor niemand, die zich tijdelijk wil verplaatsen, reden meer is, om niet met dit schoonste gedeelte van ons land nader kennis te maken; waar zelfs zij, die, om de bovenvermelde reden, gewoonlijk aan een buitenlandsche reis de voorkeur geven, zullen vinden wat zij verlangen, met uitzondering alleen van de gelegenheid om veel geld kwijt te raken.

[ 6 ]Men kan er langer, men kan er korter verblijven, maar zeer wenschelijk is het er eenige dagen, minstens een week, aan te wijden. Zeer spoedig toch komt men tot de overtuiging dat de omstreken er in alle richtingen zooveel verscheidenheid bieden, een verscheidenheid die met iederen dag aantrekkelijker wordt, dat men met weerzin vertrekt.

Intusschen mag de opmerking hier niet achterwege blijven, dat het ware genot hier alleen te vinden is voor kloeke wandelaars, want, bestaat er ook tegenwoordig (weinige jaren geleden was dit, door gebrek aan goede rijtuigen, niet het geval) te Valkenburg gelegenheid genoeg om rijtoeren te maken, alleen wandelend kan men met de vele schoonheden dezer streek bekend worden.

Ofschoon wij ons bezoek hoofdzakelijk tot Valkenburg bepalen, zal dit ons toch niet behoeven te beletten enkele uitstapjes naar een paar andere lieve plaatsen te maken. Dit stellen we van gelegenheid en omstandigheden afhankelijk.

We maken derhalve onzen koffer of ons valies gereed; veel verscheidenheid van kleederen is niet noodig, want we gaan naar geen moderne badplaats, maar we nemen liefst een paar extra schoenen of laarzen mee met stevige zolen en die zeer gemakkelijk zijn, want de ondervinding zal ons reeds spoedig het voordeel hiervan doen inzien; een strooien hoed koopt men daar.

We nemen plaats naar Maastricht en stappen 's morgens zoo vroeg mogelijk naar 't station.

En nu vooruit, tot waar we, ons hoofd rechts wendende, Belgische, en, als we het omkeeren, Duitsche lucht inademen. Naar Limburg!

 

 
  1. Verscheidene schrijvers volgden haar reeds hierin na, terwijl sommigen aan de benaming Neerlandsch Zwitserland de voorkeur meenden te moeten geven. Dat zij, die het naar de letter opnemen, hierdoor tot een vergelijking moeten komen die niet opgaat, schenen dezen echter te vergeten. Neerlandsch Zwitserland toch is heel wat anders dan Neerland's Zwitserland.