Keulemans Onze vogels 1 (1869)/3

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
2 Onze vogels in huis en tuin, deel 1 door John Gerrard Keulemans

3. De Witkuif-Kakatoe

4


[ Pl03 ]

[ 12 ]
 

DE WITKUIF-KAKATOE.

CACATUA CRISTATA.


Men verdeelt de Kakatoes in twee hoofdafdeelingen, namelijk, in de soorten met eene naar boven gekromde, en in die met eene nederwaarts gebogen kuif.

De Witkuif-Kakatoe heeft, van alle bekende soorten, naar evenredigheid, de grootste kuif. Zij is ook de eenige betrekkelijk witte soort; wij zeggen: betrekkelijk witte, omdat er eigenlijk geene geheel witte Kakatoes bestaan, ofschoon zij op het eerste gezigt zoo schijnen: altoos immers zijn de binnen-, of liever, de onderzijde der vleugel- en staartpennen gedeeltelijk citroengeel.

Ofschoon minder algemeen dan de Geelkuif-Kakatoes, wordt de hier afgebeelde soort toch bij vogelliefhebbers en in diergaarden nog al talrijk aangetroffen. De blanke bevolking van Oost-Indië is meer dan wij in de gelegenheid, deze vogels te verkrijgen; zij worden dan ook, in gevangen staat, het meest in de Oost-Indische woningen, vooral op Java, gevonden.

De witgekuifde soort bewoont Ternate en de nabijgelegen kleine eilanden. Volgens Bernstein vindt men haar in Ternate, Halmaheira, Tidore en Batjan; volgens A. R. Wallace bewoont zij Gilolo, Batjan en Ternate.

Wat hare levenswijze in de gevangenschap aangaat, kan men haar het best met de Groote Geelkuif (C. galerita) vergelijken. Beide soorten hebben in hare geaardheid veel overeenkomst, vooral in de wijze van hangen, klauteren, alsook in haar stemgeluid. Ofschoon over 't algemeen de verschillende soorten van Kakatoes onderling veel overeenkomst hebben, bieden zij toch bijna allen, voor een goed opmerker, iets zelfstandigs in hare eigenschappen aan. Zoo b.v. heeft de soort met gele wangen (C. sulphurea), meer dan de anderen, de gewoonte, geruimen tijd het ligchaam heen en weer te schommelen, zonder van plaats te veranderen. De Groote Geelkuif is bedaarder en rigt, even als de Witkuif, dikwijls [ 13 ]de kuif omhoog en steekt den kop vooruit, hangt dikwijls aan de takken, fluit zacht en schreeuwt weinig. De Groote Roodkuif (C. moluccensis) daarentegen is een levenmaker, die veel schreeuwt en spoediger woorden leert klappen, dan de soorten met gele kuiven. De Witkuif is niet zoo vlug in het leeren als laatstgenoemde (C. moluccensis), maar over 't algemeen een bedaarde vogel; zij rigt hare kuif op, zoodra zij iets vreemds ziet, of wanneer zij schrikt of kwaad wordt, zoodat hare verlengde kopveêren zelden in rust zijn.

Men weet tot nog toe weinig aangaande de levenswijze van deze soort in den natuurstaat. Ook omtrent hare wijze van nestelen is nog niets met zekerheid waargenomen. Hoogst waarschijnlijk wijkt zij hierin niet aanmerkelijk van de andere Kakatoes af; daar echter de Kakatoes in den regel bepaalde streken bewonen, zoodat in bepaalde streken ook bepaalde soorten voorkomen, kan er wel in den natuurstaat eenig verschil in hare wijze van nestelen en van voeding bestaan.

Hetgeen wij van de levenswijze der Kakatoes in de vrije natuur weten, zijn wij voornamelijk aan Mr. A.R. Wallace verschuldigd; over 't algemeen zijn de Kakatoes meer bekend aan liefhebbers, dan aan wetenschappelijke mannen. De inboorlingen, die ze vangen en gadeslaan, zullen er zeker wel iets meer van weten; maar de lieden, aan welke zij hunne vangst verkoopen, zijn meestal niet zeer nieuwsgierig naar de levenswijze des vogels.

Intusschen heeft men toch van de Witkuif-Kakatoe, zij 't ook in gevangen staat, eijeren te zien gekregen; deze waren wit, glanzig en tamelijk rond. 't Is overigens volstrekt niet onwaarschijnlijk, dat deze soort, even als alle andere soorten, ook in gevangen staat zou broeijen, zoo haar slechts daartoe eene geschikte gelegenheid werd gegeven.

In de kooi geeft men aan alle Kakatoes hetzelfde voedsel, namelijk, maïs, rijst, brood, of wat hennepzaad en maïs, door elkander gemengd. Vruchten eten zij gaarne, doch zij mogen er niet te veel van hebben.

Het ruijen heeft bij deze vogels dikwijls slechte gevolgen; ook ruijen zij niet op geregelde tijden, en soms kan het, nadat zij de oude veêren afgeworpen hebben, lang duren eer zij er nieuwe krijgen. Ingeval zij zich de borstveêren uitrukken, handelt men op gelijke wijze als te dien opzigte voor de Kleine Geelkuif-Kakatoe is aangewezen.

Eene variëteit, of volgens Wallace nieuwe soort, is C. cristatella van Noordelijk Gilolo, deze heeft den vorm van C. cristata maar is veel kleiner en heeft eene roode iris.