Keulemans Onze vogels 1 (1869)/4

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
3 Onze vogels in huis en tuin, deel 1 door John Gerrard Keulemans

4. De Inseparable-Parkiet

5


[ Pl04 ]

[ 14 ]
 

DE INSEPARABLE-PARKIET.

PSITTACULA PULLARIA.


De naam „Parkiet", waaronder deze kleine vogel bekend is, is minder juist: hij is eigenlijk geen Parkiet, maar een kleine Papegaai, en diende dan ook, gelijk trouwens de wetenschappelijke naam aanduidt, veeleer „Dwerg-Papegaai" genoemd te worden.

Den bijnaam „Inseparable" heeft deze vogel daaraan te danken, dat hij niet alleen of ongepaard kan leven; in den vrijen staat wordt hij dan ook steeds in gezelschap van anderen zijner soort aangetroffen.

Deze vogeltjes behooren in West-Afrika te huis en zijn in sommige dezer streken, zoo als op het eiland St. Thomas, zóó menigvuldig, dat zij er tot de meest algemeene vogels behooren.

In ons land komt de Inseparable, in gevangen staat, minder voor dan de Grasparkiet; daarentegen is hij als kamervogel in eenige streken van Europa, zoo als in Portugal, en vooral te Lissabon, zeer algemeen: een gevolg van de meer geregelde scheepvaart tusschen Portugal en die gedeelten van Afrika, waar deze vogel gevonden wordt.

Wanneer wij deze vogeltjes in gevangen staat gadeslaan, zien wij hoe zij meestal in een klein kooitje rustig en vreedzaam bij elkander zitten; veel beweging maken zij niet, en zij schijnen al zeer tevreden, zoo zij slechts met elkaêr kunnen keuvelen: althans zingen of kweelen zij steeds gelijktijdig en dringen daarbij zoo digt op elkander, dat men bij den eersten oogopslag zou meenen, slechts, één vogel te zien. Des ochtends en tegen den avond klauteren zij tegen het traliewerk op, maar doen dit zelden gedurende het warme gedeelte van den dag.

Beschouwen wij deze vogels daarentegen in den natuurstaat, dan zullen wij [ 15 ]hen alles behalve rustig vinden; zij vertoonen alsdan, wat hunne geaardheid betreft, zoo veel verschil met de voorwerpen, die in gevangenschap leven, dat wij zouden meenen, eene geheel andere vogelsoort voor ons te zien. Weinig vogelliefhebbers zullen echter neiging gevoelen, eene reis naar West-Afrika te ondernemen, alleen om het vrije leven dezer Parkieten van nabij te beschouwen.

Ik trof hen op het eiland St. Thomas bijna dagelijks bij geheele troepen aan, en was steeds verrukt wanneer ik er eenigen in mijne nabijheid zag. Ik noodig daarom ieder vogelliefhebber beleefdelijk uit, eens in gedachte met mij eene wandeling te ondernemen door de bosschen van dit door de natuur zoo rijk bedeeld eiland. Wij zullen nu genoeg Inseparables zien en vangen.

Vóór zonsopgang begeven wij ons op weg, en zijn na eenige minuten reeds tot diep in de wildernissen doorgedrongen. Stelt u een woud voor, waar bijna iedere boom eene eigen soort vertegenwoordigt, en al die boomen door eindelooze lianen zijn zaamgestrengeld. Deze boomen, die nog nooit door 's menschen hand gesnoeid of gekapt of, juister gezegd, „verminkt" werden, breiden hunne takken naar alle rigtingen uit en doorkruisen elkander dermate, dat men dikwijls velerlei bladeren op een en denzelfden boom aantreft. Op sommige plaatsen zijn zij zoo rijk van bladeren voorzien, dat de zwaarste regens er niet kunnen doordringen en dus de grond droog blijft. Daar kronkelen zich de breede takken dooreen en verduisteren het bijna onbegaanbare woud. De grond is met doode takken overdekt, waartusschen allerhande struiken en gewassen groeijen. Hier en daar, vooral in diepten, staat het droesige water tot eenige voeten hoog; doch de moerasplanten, waaronder Caladiums, wier bladeren tot drie voet lengte bereiken, bedekken dit water geheel, zoodat ge, eer ge 't weet, er in stapt en u dikwijls niet zonder moeite er weder uit kunt redden. De plantenweelde op en boven den grond is er zoo groot, dat er geen onbegroeid plekje meer te vinden is. Geen stap kunt ge voorwaarts doen, zonder over afgevallen takken te struikelen; uwe voeten glijden gedurig langs de kleine gladde steenen af, en telkens wordt ge door de slingerplanten als vastgebonden;—doch de moeijelijkheden, waarmede wij te kampen hebben, zullen weldra vergoed worden: nog een halve mijl verder het bosch in, en we zullen Parkieten te zien krijgen en er zoo veel vangen, dat ge over uwe onderneming meer dan voldaan zult zijn.

Wij hebben een negerjongen medegenomen, die de benoodigdheden voor de vangst draagt en ons naar eene kleine vlakte zal geleiden, waar zich, volgens [ 16 ]zijne verzekering, vele „Periquitos" (de inlandsche naam aldaar voor de Inseparables) moeten bevinden.—Eindelijk zijn wij in de vlakte aangekomen en bewonderen al dadelijk de menigte vruchtdragende boomen, die er in den omtrek staan. Groote en kleine vogels vliegen onophoudelijk om ons heên, en de vruchtboomen zijn er, als ware 't, meê overdekt; maar onder al die vogels hebben wij nog geen enkele Periquito opgemerkt. Onze negerjongen stelt reeds eenige lussen en strikken in een bessendragenden struik, en brengt het rieten kooitje met de lokvogels in gereedheid. Na eenige oogenblikken beginnen dezen te fluiten, en wij meenen, een dergelijk geluid op eenigen afstand te hooren. De lokvogels verdubbelen hun gefluit en klimmen onrustig tegen de traliën op. Werkelijk worden zij door hunne in de nabijheid zijnde soortverwanten beantwoord, en na eenige oogenblikken zien we den geheelen troep boven, naast en op het rieten slagkooitje zitten. Natuurlijk hebben wij ons op eenigen afstand verwijderd, want de Periquitos zijn schuw en uiterst voorzigtig; doch naauwelijks heeft een dezer vogels zich op het kooitje geplaatst, of hij laat zich door het smakelijk lokaas verleiden, springt in de geopende klep, en wij hebben hem gevangen. Deze wordt nu bij de vogels in de kooi geplaatst, en wij zetten op gelijke wijze onze vangst voort, totdat wij bijna den geheelen zwerm magtig zijn geworden. De laatsten zijn echter voorzigtiger geworden, en dralen meer; gewoonlijk zelfs komen dezen niet in de kooi, maar geraken in de strikken of lussen, die de negerjongen daartoe geplaatst heeft, verward, en zoo vangen wij toch alle de Periquitos, die wij straks nog zoo vrolijk en blij in de boomen zagen.

Maar wij hebben daartoe eenige uren noodig gehad, en gevoelen reeds, dat de werking der tropische zon op ons verre van aangenaam wordt; daarom keeren wij spoedig huiswaarts en ontmoeten op onzen terugtogt nog enkele troepen van deze fraaije vogels, die, door de verscheidenheid hunner heldere kleuren, als edelgesteenten in het donkere woud schitteren.

Nu wij, om wat uit te rusten, te huis gekomen zijn, laten wij de gevangen vogels aan de zorg van onzen neger over, die ze onmiddellijk een voor een in de hand neemt, om bij de mannetjes de linker-, en bij de wijfjes de regter groote vleugelpennen af te snijden, opdat zij niet meer weg zouden vliegen; want de kooijen zijn niet, zoo als de onze, van ijzeren traliën voorzien, maar geheel uit palmbladstengels gemaakt, die dikwijls door de gevangen vogels worden stukgebeten of geheel vernield. Het afsnijden der groote vleugelpennen heeft ook ten doel, [ 17 ]naderhand met den eersten oogopslag de geslachten te kunnen herkennen; want het onderscheid is slechts zeer gering: de zwarte vederen aan de binnenzijde van den vleugel, alsmede de weinige blaauwe veêrtjes langs de vleugelbogt, ontbreken namelijk bij het wijfje.

Keeren wij nu met de gevangen Periquitos naar ons vaderland terug. De herinnering aan onze Papegaaijen-vangst moge ons steeds bijblijven: daarom zorgen wij 't allereerst, dat er voor onze gevangenen eene groote, ruime volière wordt aangeschaft, om hun daardoor het gemis van hunne vrijheid eenigzins te vergoeden.

Indien de volière behoorlijk is ingerigt, en de vogels goed worden verzorgd, zullen zij, even als de Grasparkieten, ook in gevangenschap broeijen. Zij kunnen echter niet zoo goed tegen de koude, als dezen, en omdat de broeitijd van November tot Maart duurt, dienen zij alsdan binnenshuis gehouden te worden. Het broeijen en al wat daarmede in verband staat, komt in alle opzigten met dat der Grasparkiet overeen; evenzoo het getal en de kleur der eijeren. De jonge vogeltjes zijn fletser gekleurd; de roode kleur van het voorhoofd ontbreekt bijna geheel, en de geslachten zijn nog niet te onderscheiden.

Men geeft aan de Inseparable hetzelfde voedsel als aan de Grasparkiet; vooral zoete en sappige vruchten, zoo als meloenen of ananassen, zijn voor dezen vogel eene lekkernij.