Pagina:Keulemans Onze vogels 1 (1869).djvu/45

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

zijne verzekering, vele „Periquitos" (de inlandsche naam aldaar voor de Inseparables) moeten bevinden.—Eindelijk zijn wij in de vlakte aangekomen en bewonderen al dadelijk de menigte vruchtdragende boomen, die er in den omtrek staan. Groote en kleine vogels vliegen onophoudelijk om ons heên, en de vruchtboomen zijn er, als ware 't, meê overdekt; maar onder al die vogels hebben wij nog geen enkele Periquito opgemerkt. Onze negerjongen stelt reeds eenige lussen en strikken in een bessendragenden struik, en brengt het rieten kooitje met de lokvogels in gereedheid. Na eenige oogenblikken beginnen dezen te fluiten, en wij meenen, een dergelijk geluid op eenigen afstand te hooren. De lokvogels verdubbelen hun gefluit en klimmen onrustig tegen de traliën op. Werkelijk worden zij door hunne in de nabijheid zijnde soortverwanten beantwoord, en na eenige oogenblikken zien we den geheelen troep boven, naast en op het rieten slagkooitje zitten. Natuurlijk hebben wij ons op eenigen afstand verwijderd, want de Periquitos zijn schuw en uiterst voorzigtig; doch naauwelijks heeft een dezer vogels zich op het kooitje geplaatst, of hij laat zich door het smakelijk lokaas verleiden, springt in de geopende klep, en wij hebben hem gevangen. Deze wordt nu bij de vogels in de kooi geplaatst, en wij zetten op gelijke wijze onze vangst voort, totdat wij bijna den geheelen zwerm magtig zijn geworden. De laatsten zijn echter voorzigtiger geworden, en dralen meer; gewoonlijk zelfs komen dezen niet in de kooi, maar geraken in de strikken of lussen, die de negerjongen daartoe geplaatst heeft, verward, en zoo vangen wij toch alle de Periquitos, die wij straks nog zoo vrolijk en blij in de boomen zagen.

Maar wij hebben daartoe eenige uren noodig gehad, en gevoelen reeds, dat de werking der tropische zon op ons verre van aangenaam wordt; daarom keeren wij spoedig huiswaarts en ontmoeten op onzen terugtogt nog enkele troepen van deze fraaije vogels, die, door de verscheidenheid hunner heldere kleuren, als edelgesteenten in het donkere woud schitteren.

Nu wij, om wat uit te rusten, te huis gekomen zijn, laten wij de gevangen vogels aan de zorg van onzen neger over, die ze onmiddellijk een voor een in de hand neemt, om bij de mannetjes de linker-, en bij de wijfjes de regter groote vleugelpennen af te snijden, opdat zij niet meer weg zouden vliegen; want de kooijen zijn niet, zoo als de onze, van ijzeren traliën voorzien, maar geheel uit palmbladstengels gemaakt, die dikwijls door de gevangen vogels worden stukgebeten of geheel vernield. Het afsnijden der groote vleugelpennen heeft ook ten doel,