Keulemans Onze vogels 1 (1869)/47

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
[ Pl47 ]

[ 162 ]
 

DE LACHDUIF.

COLUMBA RISORIA.


Weinig vogels zijn zoo algemeen bekend, als de Lachduif. Men vindt haar dan ook menigvuldig onder de vogelliefhebbers verspreid, en zelfs velen, die te naauwernood als vogelliefhebbers mogen aangemerkt worden, houden er toch hunne Tortelduif, gelijk zij haar noemen, op na. De naam Lachduif is ontstaan doordien deze soort dikwijls een lagchend geluid laat hooren; doch men noemt haar ook Tortelduif, omdat zij in vorm het meest met de eigenlijke of Wilde Tortelduif (Columba turtur) overeenkomt, waarom men haar ook dikwijls den naam Tamme Tortel geeft, in tegenstelling van de Europesche soort, Wilde Tortel genaamd.

Het vaderland van de hier afgebeelde soort is Egypte, Abyssinië en West-Azië tot Ceylon. Zij is ook in Palestina zeer gemeen, alwaar zij ook broeit, doch van waar zij na den broeitijd meer zuidwaarts trekt, om te overwinteren.

In den vrijen staat leven deze Duiven gepaard, en somtijds in troepen vereenigd; gedurende den broeitijd echter blijft ieder paar afzonderlijk, en zoowel Doffer als Duif zorgt voor den nestbouw en de broeijing. Het nest, uit doode takjes vervaardigd, wordt op boomstammen of tusschen takken geplaatst. Elk broeisel bestaat steeds uit twee eijeren, welke in dertien dagen worden uitgebroeid. Zij houden zich meestal in het lage hout nabij maïsvelden op, of in kleine boschjes op de bergen.

In de gevangenschap telen zij zeer goed voort, en eenmaal gepaarde voorwerpen kunnen achtereenvolgens vijftien jaren lang iederen zomer (uit twee broeisels) vier jongen voortbrengen.

De Doffer heeft volmaakt dezelfde kleuren als de Duif. Men kan ze dan ook op het eerste gezigt niet van elkander onderscheiden; en zelfs al heeft men dezelfde voorwerpen reeds jaren lang in zijn bezit, dan nog is het zeer moeijelijk, aan [ 163 ]kleur of vorm de geslachten te herkennen. In den regel zijn echter de Doffers iets zwaarder, doch zoo weinig, dat het naauwelijks op te merken is.

Het zijn ook niet alleen de Doffers die koeren; ook vele Duiven doen dit, hoewel haar geluid zwakker is. Vooral ter wille van dit zoogenaamde koeren houdt men er deze Duiven op na, en hoe meer zij dit geluid doen hooren, des te meer waarde hebben zij voor den liefhebber. Gewoonlijk herhaalt de Doffer ongeveer tienmaal achtereen zijn gekoer, maar er zijn er ook die het wel veertigmaal onafgebroken doen. Goede koerders lagchen weinig; daarentegen zijn er weêr, die meer lagchen en door dit geluid bijna al hunne aandoeningen te kennen geven. Men verneemt ook dit geluid als de vogel springt of pas gesprongen heeft, terwijl hij bij het koeren gewoonlijk op zijn stokje zit en den kop neerbuigt wanneer hij dit geluid aanheft.

De Lachduif is een zachtaardige, stille vogel, die zich gemakkelijk aan allerhande kooijen en aan zeer verschillende huizen gewent. Zij tiert even goed in het nederigste kamertje uit deze of gene achterbuurt, als in de groote volière der rijkste tuinen, zij het ook dat zij zich daar wel iets meer op haar gemak zal gevoelen. Men vindt haar ook onder allerlei slag van menschen; vooral is zij een lievelingsvogel van oude lieden, die op zoogenaamde hofjes wonen, waar zij dan ook zelden ontbreekt; trouwens valt het wel eenigzins in haar aard, bij stillevende luidjes te wonen.

In de gevangenschap kan de Lachduif wel veertig jaren oud worden, en zij behoeft slechts wat boekweit en hennepzaad, om zich in haar kooileven gelukkig te gevoelen.

Er bestaan variëteiten van dezen vogel, namelijk lichte of isabellen en geheel witte, welke laatsten gewoonlijk roode oogen hebben. Als men de lichte voorwerpen onderling laat voorttelen, verkrijgt men meestal weder normale, d.w.z., donkere. Witte, onderling gepaard, brengen in den regel witte voort. Volgens sommige duivenliefhebbers hebben er wel eens witte met zwarte halskringen bestaan, en hebben deze gepaard..... en geheel witte voorwerpen voortgebragt. Ofschoon er voor zulke Duiven nog te huidigen dage op tentoonstellingen van pluimgedierte prijzen worden uitgeloofd, twijfel ik er toch aan, of zoodanige voorwerpen wel te vinden zullen zijn; veeleer onderstel ik dat bedoelde zwarte halskring aan de eene of andere zwarte verfstof zijn ontstaan te danken had, en dat eene verscheidenheid, als de hier bedoelde metterdaad nooit is aangetroffen.