Naar inhoud springen

Keulemans Onze vogels 2 (1873)/58

Uit Wikisource


[ Pl58 ]

[ 227 ]
 

DE OORFAZANT.

CROSSOPTILON AURITUM.


Eerst sedert eenige jaren is deze sierlijke vogel in Europa bekend geworden en, te oordeelen naar de menigten, die men nu in diergaarden en bij vogelliefhebbers aantreft, zal hij zeker spoedig algemeener zijn, dan de Goud- of Zilverlaken-Fazant. Althans is hij reeds in het laatste vijftal jaren zoo menigvuldig geworden, dat er in sommige diergaarden jaarlijks tot 40 stuks geboren worden.

Onder de vogelliefhebbers zijn tal van anecdoten in omloop betreffende de wijze, waarop deze vogel het eerst hier te lande werd verkregen, en onder welke toevallige omstandigheden hij bekend werd. Gelijk het echter met zulke zaken meer gaat, is het getal dergenen onnoemelijk, die beweren, het eerst dezen vogel in hun bezit te hebben gehad; maar juist daarom is ook aan al die beweringen weinig of geen waarde te hechten.

Te Londen zag men voor het eerst in 1866 levende exemplaren van dezen vogel; zij waren uit China aangevoerd, en van diezelfde voorwerpen zijn en worden nog jaarlijks jongen voortgeteeld. Omstreeks dienzelfden tijd verkreeg men ze ook te Parijs, Amsterdam en Rotterdam, waar zij natuurlijk toen nog als iets zeer zeldzaams werden beschouwd. In 's Rijks Museum van Natuurlijke Historie te Leiden was slechts een opgezet individu aanwezig, 'twelk mede kort te voren uit Parijs was verkregen en nog onder de zeldzame Fazanten geteld werd.

Weinig vogels zijn zoo schielijk en onder zulke gunstige omstandigheden verspreid geworden, als de Oorfazant, en het zou voor de vogelliefhebbers zeker van groot belang zijn, dat de twee overige Crossoptilon-soorten even gemakkelijk voortteelden.

Ten opzigte van den algemeenen vorm des vogels, kan men hem tusschen de Pluimhoenders (Lophophorus) en de Fazanthoenders (Gallophasis) rangschikken. [ 228 ]Zijn snavel is, even als die van het Pluimhoen, bijzonder lang en breed; zijne pooten zijn kort en krachtig en zijn ligchaam stevig en zwaar.

De Crossoptilon onderscheidt zich door eene opmerkelijke bijzonderheid van alle andere fazant- of hoenderachtige vogels, hierdoor namelijk, dat bij dezen vogel hoegenaamd geen uiterlijk verschil tusschen de seksen bestaat; het eenige, waarlijk geenszins in 't oog loopend verschil is, dat het wijfje de kleine sporen mist.

Het vaderland van den Oorfazant is China, en wel meer bepaaldelijk de bosschen van het „winterpaleis". Volgens R. Swinhoe—wien de wetenschap zoo veel te danken heeft, wegens de menigvuldige ontdekkingen en ophelderingen, door hem in het ontoegankelijk China opgedaan—moet men onder het „winterpaleis" de bosschen verstaan, die de winterresidentie van den keizer van China omringen. Ook het zomerpaleis van den beheerscher van het Hemelsche Rijk is wel is waar rijk aan allerlei gevogelte, doch de Oorfazant wordt er niet aangetroffen. De inlandsche naam luidt „Ho-ke", en heeft betrekking op den naam van zekere soldaten, die zich met de veêren des vogels versieren.

Aangaande de levenswijze van deze vogels valt op te merken, dat zij zich zoowel op de boomen als op den grond, zoowel in als langs de bosschen ophouden, waar men ze in kleine troepen bij elkaêr vindt. Zij leven in monogamie, en gedurende den paartijd ontstaan dikwijls onder de Hanen hevige gevechten. De Hen legt in eene holte in den grond hare vijf à acht vuil nankingkleurige eijeren. Dezelfde kleur hebben ook de in gevangen staat voortgebragte eijeren, zoodat zij van die van den Boschfazant bijna niet onderscheiden kunnen worden.

De jongen in hun donskleed zijn geheel bruinachtig grijs en hebben eene lichtere tint aan den kop. De snavel is geelachtig en de pooten trekken naar het roode. Zij onderscheiden zich van alle andere hoender- of fazantkuikens door hare gelijke donkere kleur en tamelijk zware pooten.

Men voedt en behandelt de jongen op gelijke wijze als die van andere Fazanten, Den ouden kan men naar verkiezing boekweit of havergort, stukjes brood of wat jong groen toedienen.

Het zijn stille, bedaarde vogels; zij zitten gaarne op takken en hebben eene ruime loopplaats noodig. Hunne hokken dient men op gelijke wijze in te rigten, als bij den Boschfazant is aangewezen; voorts dient men deze vogels ruim van water te voorzien, om ze te laten baden, alsmede van eenige heesters, in welker schaduw zij bij te felle zonnehitte kunnen uitrusten.

[ 229 ]Men late ook niet meer dan één paar bij elkaêr, en zoodra de Hen begonnen is eijeren te leggen, neme men die onmiddellijk weg, totdat men er 6 of 8 verkregen heeft, en vertrouwe ze verder aan de zorgen van eene broeische Kip toe. De jonge voorwerpen groeijen spoedig; na den eersten rui zijn zij iets minder glanzig en zijn reeds in het volgende jaar volwassen en tot voortteling geschikt.

De tweede soort Crossoptilon Lhuysii is iets kleiner en sneeuwwit, met grijze vleugelpennen, terwijl de draden der staartpennen blaauw en groen zijn.

De derde der bekende soorten, de Cr. Thibetium, is mede wit, met een fluweelachtigen, zwartblaauwen bovenkop, en zwartblaauwe staartpennen, van eene witte ovale vlek aan de punt voorzien, terwijl de lange draden der bovenste staartveêren aan hun einde met blaauw, groen, koperrood en violet geschakeerd zijn. Deze soort is eigenlijk het allereerst beschreven, maar het laatst in tammen staat aangetroffen en uit Thibet aangevoerd.