Naar inhoud springen

Keulemans Onze vogels 3 (1876)/34

Uit Wikisource
33 Onze vogels in huis en tuin, deel 3 door John Gerrard Keulemans

34. De Baltimore-vogel

35


[ Pl34 ]

 
[ 113 ]
 

DE BALTIMORE-VOGEL.

ICTERUS BALTIMORE.


Deze vogel is in zijn vaderland onder verschillende namen bekend. Men noemt hem daar Baltimore Hangnest, omdat zijne kleuren, zwart en oranje, ook de kleuren zijn of waren van het wapen van lord Baltimore, den voormaligen eigenaar van Maryland. Men noemt hem ook Golden Starling, American Oriole en Mississippi Hangnest. De vogelhandelaren hier te lande noemen hem Baltimore, Troepiaal, Gele Spreeuw; in Frankrijk, Baltimore commandeur; in Engeland, American Starling of Oriole.

Deze vogelsoort bewoont Noord-Amerika, van Canada tot Mexico; in de meer zuidelijke streken is zij gewoonlijk iets donkerder van kleur, meer naar het oranje trekkende. Er bestaat bij deze vogels ook een zeer kennelijk verschil in grootte, zoowel tusschen de seksen als tusschen de mannelijke individuen onderling; gewoonlijk zijn de wijfjes een duim korter en, even als die van den vroeger beschreven Troepiaal, fletser van kleur. Sommige mannetjes hebben den staart bijna geheel wit en de pennen slechts aan den wortel zwart; bij anderen daarentegen is alleen de buitenhelft der buitenste staartpennen wit.

Volgens Audubon vindt men deze vogels tot op 55° Noorder-breedte, waar zij broeijen en van waar zij later zuidwaarts trekken, terwijl de meer zuidelijk wonende voorwerpen standvogels zijn. In het Zuiden, zegt dezelfde schrijver, bouwen zij nesten aan de noord- of schaduwzijde van den boom, en maken zij een dun, ligt en los geweven nest, opdat de wind er door zou kunnen spelen; in het Noorden daarentegen ligt het nest zooveel mogelijk aan de zuidzijde, in het meest door de zon beschenen gedeelte, en zijn de nesten groot, digt en warm gevoerd. Gewoonlijk lijdt de katoenplantage, vooral de reeds geplukte wol die ter bleeking ligt, door hunne drukke bezoeken eenige schade, daar de ouden veel meer [ 114 ]wegslepen, dan voor den nestbouw noodig is. De nesten zien er daardoor bijzonder net uit; want katoen is zeer handelbaar en laat zich gemakkelijk pluizen, verwerken en tot draden maken. Het wijfje legt 4 à 6 lichtblaauwe, donker gevlekte eijeren. De jongen komen na veertien dagen broeijens te voorschijn en, zoodra zij drie weken oud zijn, kruipen zij naar buiten, hangen aan het nest en koesteren zich in den zonneschijn. Volgens latere schrijvers, broeijen deze vogels in de meer noordelijke streken slechts eenmaal, doordien daar de zomer korter is, terwijl hunne zuidelijker wonende soortverwanten door den langeren duur van den zomer in staat gesteld worden, twee broeisels groot te brengen. Daar de eerstgenoemden, door koude gedwongen, zuidwaarts trekken, ontmoeten zij gedurende hunne overwintering de zuidelijke voorwerpen, en vliegen met dezen bij geheele scholen over vlakte en berg, in het bosch en ook in den omtrek der steden, waar zij dan dikwijls de tuinen bezoeken.

Even als de reeds vroeger beschreven Icterus jamaicci, voeden zij zich met vruchten en insecten, en zij leiden ook nagenoeg dezelfde levenswijze, als deze vogel.

In de volière bieden zij veel genoegen aan, daar zij zeer schrander, oplettend en vertrouwelijk zijn, even speelziek en grappig als de Troepiaal, doch, naar het mij voorkomt, verstandiger dan deze. Bij gebrek aan eene volière, houde men hen liefst in een warm vertrek, in eene ruime en zooveel mogelijk verlichte kooi; in duistere vertrekken toch raken deze vogels al zeer spoedig aan 't kwijnen en verbleekt hun gevederte, terwijl de warmte der zon hun niet alleen aangenaam, maar ook zeer noodzakelijk is. Zij zijn zeer levendig van aard en springen, fluitende, op den duur van den eenen ruststok op den anderen; ook nemen zij gaarne een bad, waarbij zij zich gewoonlijk doornat maken. Is de Baltimore eenmaal met de hem omringende personen bekend, dan bijt hij naar alle vreemdelingen, die zijne kooi naderen of aanraken; soms echter brengt hij ook zijn meester beten toe, als deze zijne ledige vingers voor de traliën houdt of den vogel spijs toedient, welke niet in zijn smaak valt.

Ruim twee jaar geleden had ik er een, die bijzonder twistziek, doch zeer verstandig was. Hij pikte alleen naar vreemdelingen of naar andere vogels die, vrijgelaten, soms op zijne kooi kwamen rusten. Eens had hij een lastigen bezoeker te verdrijven, doch behaalde na langen strijd de overwinning. Het was een alleraardigst schouwspel, vooral doordien de beide partijen elkander naauwelijks raken [ 115 ]konden. Een Appelvink, namelijk, was uit zijne kooi ontvlugt en, na de kamer te hebben rondgevlogen, op den voederbak van den Baltimore neergevallen; het glazen schuifje belette hem iets van het voedsel weg te pikken, maar aan den anderen kant belette het ook den bewoner der kooi, den vreemden indringer te verjagen. Een tijd lang deden beiden al hun best om naar elkander te bijten, natuurlijk echter te vergeefs, daar het glas telkens hunne snavels deed afglijden. Eindelijk vloog de Appelvink tegen de traliën, en nu nam het gevecht een aanvang. De Baltimore kon met zijn langen bek gemakkelijk zijn tegenstander, door de traliën heen, eenige pikken toebrengen, doch de Appelvink was door zijn dikken snavel geheel buiten staat zijn vijand te bereiken. Ten slotte echter gelukte het den laatstgenoemde, de juist naar buiten stekende vleugelpunt zijner tegenpartij vast te grijpen en naar buiten te trekken, doch op hetzelfde oogenblik haalde de Baltimore hem de poot naar binnen. Dit alles gebeurde in slechts weinige seconden, en ik kwam juist bij tijds om hen te scheiden; doch steeds zijn die twee vogels kwade vrienden gebleven.

De koopprijs van den Baltimore is gewoonlijk een dollar in Canada, 15 shillings bij zijne aankomst in Liverpool of Londen, en, al naar het uiterlijk of de qualiteit van den kooper, 25 à 45 shillings bij den vogelhandelaar. De wijfjes worden echter zelden herwaarts overgevoerd, misschien wel omdat zij, in tegenstelling van hare echtgenooten, zoo eenvoudig gekleurd zijn.