Naar inhoud springen

P/Jan Wils' Olympisch Stadion/3

Uit Wikisource
Jan Wils’ Olympisch Stadion [3]
Auteur(s) P.
Datum Maandag 16 juli 1928
Titel Jan Wils' Olympisch Stadion. III.
Krant Het Vaderland
Jg 60
Editie, pg Avondblad B, [1]
Opmerkingen Vervolg van Jan Wils’ Olympisch Stadion [2]
Brontaal Nederlands
Bron kranten.kb.nl
Auteursrecht Publiek domein

JAN WILS’ OLYMPISCH STADION


III


      Vooral naar het uiterlijk wordt de architectonisch waarde van een bouwwerk afgemeten. Dat moge verklaarbaar zijn, het is niet geheel juist: verklaarbaar omdat het bouwwerk niet allereerst als organisme, maar door zijn uiterlijk vooral spreekt, het aspect van een stadsdeel bepaalt, ons aantrekt of weert. De leek vergaapt zich aan den gevel van een bouwsel en beschouwt niet in verband daarmee het geheele organisme, bedenkt niet, dat vaak om der wille van den mantel het inwendige lijdt of dat deze soms als vlag fungeert, die de schamele lading dekt of dat, en dit vooral in onzen tijd, de buitenarchitectuur cultureel minder ver is dan ’t innerlijk, hoewel schijnbaar schooner.
      Met betrekking tot het Stadion: de adjectieven stoer en tijdtypeerend bij den aanhef van deze bespreking zijn enkele van de woorden, die uit waardeering voor dit bouwwerk gebruikt werden, niet slechts door leeken, maar ook door architecten. Onze twijfel aan de juistheid dezer waardeering eischt rechtvaardiging.
      Een stoer werk; inderdaad. De massale geslotenheid van den mantel met de weinige openingen, de zware cubische vormen aan Marathon poort en ingangen de strakke horizontale werking der betonlijnen, die de doorbrekingen van de bekleeding belijnen, de betonnen overstikken met hun zware schaduwwerking op het vlakke metselwerk, geven het geheel een stoere expressie; misschien te stoer.
      In onzen tijd beleven we een vormvernieuwing door nieuwe constructieve middelen. Deze nieuwe, juister moderne constructies van den ingenieur hebben hun middelen gevonden en benut tot een gecalculeerde vormgeving. Het wezen van deze constructies bepaalt den vorm van typeerend modern karakter: de grootste nuttigheid met het minste materiaal openheid en ijlheid.
      De architect vecht geestelijk en daadwerkelijk met de nieuwe constructieve middelen; tracht het statisch stelsel van krachtlijnen te bedekken. Het schijnt zelfs, dat er, naarmate de ingenieursvorm ijler en opener wordt, grooter overspanningen bereikt worden – vrij uitzwevende overspanningen van 100 M., die aan het eind nog lasten opnemen kunnen, zijn reeds verwerkelijkt-dragende muren vervangen worden door een pijlerstelsel met dunne, dichtende of licht doorlatende vlakken, het schijnt dat in die verhouding de architect meer practisch onwerkzame materie noodig heeft om het krachtensysteem te bemantelen, dit uiterlijk anders te doen schijnen dan het innerlijk is.
      Deze dualiteit ook bij het Stadion: een zakelijke ingenieursbouw in wezen, een statisch geraamte van pijlers, balken en horizontale afscheidingen, beton en ijzer, gecalculeerde draagkracht en spanning, wrijvingscoëfficienten die in een prachtige wielerbaan vorm aannamen, tot klaren vorm gestolde organisatie van binnen; naar buiten: zware doode baksteenstapelingen als opzettelijke versieringen; een drukkend dichte muur, die het optimisme van het nauwgezet becijferde krachtlijnenstelsel aan het oog onttrekt. Omvangrijke steenmassa’s, die een bloembak torsch, vertikale torenachtige baksteenbouwsels die een vlaggestok dragen, aangeleund tegen de mastale buitenhuid met de aarzelend uitgesneden openingen, hier en daar weer gedeeltelijk gesloten door vertikale traceeringen, moeizaam vooruitspringende uitbouwen. Ontstentenis van, het moderne bouwen kenmerkende, openheid en ijlheid.\


(Foto Weenink en Snel).



      Er ligt een ongewilde ironie in het oordeel, dat Reichel in de Figaro deed verschijnen: de moderne lijnen van het Stadion sluiten zich z.i. bij de bouwwerken van het oude Rome aan. Als lof bedoeld beteekent deze beoordeeling van de optische werking der buitenarchitectuur inderdaad een depreciatie van het Stadion als modern bouwwerk. De gelijkenis is niet toevallig: feitelijk werd op de horizontale overspanningen van beton met rechthoekige openingen met dezelfde bouwende categorieën gewerkt.
      Het conflict tusschen den ingenieursvorm en den architectonischen vorm openbaart zich vooral in de enkele spleten boven Marathonpoort en Eeretribune, waar de ijle en open utiliteitsbouw van de overkappingen even boven de massieve baksteenmassa’s zichtbaar zijn. De moedwillige verrijking van den baksteenbouw met betonbanden en stukken hardsteen, horizontaal gelagerd of vertikaal gesteld naar de luim het ingaf, vermindert dit conflict niet, maar maakt de opzettelijkheid klaarblijkerlijker.
      Op de worsteling met de massaliteit baseerden wij onzen twijfel: misschien te stoer.
      Het geheel is te zwaar, te log, zelfs de openingen zijn te log; het mist luchtigheid, die luchtigheid, die mogelijk is met moderne bouwmiddelen, het mist levensvreugde. Het is een conglomeraat van oude bouwcategorieën volgens een heden geliefkoosd cubisch vormschema geordend.
      Misschien te tijdtypeerend, twijfelen we. Er is een nieuw academisme groeiend. Het is reeds even dwingend formeel, heeft even weinig mededoogen met het statisch functioneel organisme, is even decoratief. Het is een nieuwe mode, de zuil, het fries, de tympan en hun bindende verhoudingen zijn gedeeltelijk verdwenen; in hun plaats treedt het nieuwmodische cubische vormschema. Begrijp wel; niet de cubische vorm, die de noodzakelijke consequentie is van bepaalde tot den rechthoekigen vorm noodzakelijk leidende bouwcategorieën, maar die, welke gewild wordt om de decoratieve plastiek, om in het schuiven van evenwijdige vlakken achter elkaar, om de romantische licht- en schaduwwerking. Dit soort bouwen met rechthoekige vormen, schijnbaar functioneel gerechtvaardigd, in wezen zinloos, even zinloos als stuc-zuilen om een betonnen kern, als schijnfrontons en gipsen bogen met sluitsteen-ornamentatie op een baksteenen booggeraamte en wat een oud vormschema in liquidatie nog overigens aan carrousel tooi aansleept om zich een houding te geven – dit soort bouwen met schijnfunctioneele rechtshoekvormen is even pathetisch even valsch monumentaal. De nieuwe mode is alleen nog gevaarlijker dan het oude academische formalisme, omdat ze modern heet en schijnbaar functioneel gerechtvaardigd is.
      Dit soort romantische vormgeving typeert het bouwen van onzen tijd. Het Stadion is er zwaar dor belast in zijn buitenarchitectuur; dat maakt het bouwwerk tijdtypeerend opzettelijk.
      Architectuur is in het begin stadium van een nieuwe ontwikkeling. De weg van de evolutie wordt bepaald vooral door de groote bouwwerken, al moge soms juist de kleinere waardevoller nieuwe factoren brengen wijl in ’t kleine eerder ’t groote geëxperimenteerd kan worden met een nieuwe vormmogelijkheid. Wij hebben in dit verband een architectonische schepping in deze dagen niet slechts te beoordeelen naar haar practische en aesthetische waarde voor dit oogenblik, maar haar te waardeeren naar haar waarde in die ontwikkeling voor de toekomst.
      Beteekent het Stadion een voor die evolutie beloftenrijken arbeid; zijn er met betrekking tot de architectonische qualiteiten problemen in gesteld, waarop voort te bouwen valt; is m.a.w. het Stadion evolutionair actief? Neen.
      Er was alle reden geweest, het gegeven te trachten op synthetische wijze op te lossen. Het dak met de zitplaatsen, dat de tribune is, een gesloten dak op palen, vooral had rationeel opgelost tot een opmerkelijke oplossing der buitenarchitectuur kunnen leiden. De openheid onder het dak maakt een tijdelijke tribune op houten palen met schoringen zoo geestig. Deze geestigheid had in een permanente bouwwijze en materiaalkeuze verwerkt tot merkwaardige oplossingen aanleiding kunnen geven. De dichte baksteenen mantel bedekt dezed mogelijkheid op formeele wijze. Zoo zijn er vele elementen, die ongebruikt bleven. Er is te zeer getracht een gaaf bouwwerk te scheppen op beproefde wijze. De waarde van deze gaafheid hebben we aangegeven.
      In ’t kort de qualiteiten van het Stadion bepalend: een sport-technisch, verkeers-organisatorisch, functioneel-logisch belangrijk werk; architectonisch voorzoover het zakelijk deel betreft goed, voorzoover het uiterlijk betreft formeel-romantisch; voor de ontwikkeling der moderne bouwkunst zonderevolutionaire waarde.


P. ◼