Pagina:Aard en doel van het internationaal privaatrecht (Hamaker 1878).djvu/14

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

12

eene zaak te noemen, internationale handel mogelijk zijn, indien de koopman niet wist, dat men zijne contracten overal als geldig erkennen, althans er nergens kracht aan ontzeggen zal, eenvoudig omdat hij vreemdeling is! dat men nergens zijne koopwaren goede buit zal verklaren op grond daarvan alleen, dat het geen inlander is, die er aanspraak op maakt!
 Het zal dan ook niemand verwonderen, dat het beginsel: rechtsbevoegd is niet de burger maar de mensch, van waar hij ook kome, reeds eeuwen oud is. In de vroege middeleeuwen erkenden het de italiaansche juristen; het wordt gehuldigd in de oude keuren onzer eigene handeldrijvende steden.
 Slechts enkele beperkingen hebben buitenlanders zich lang moeten laten welgevallen, en zelfs op dit oogenblik zijn zij nog niet geheel verdwenen. Denkt b. v. aan het bekende droit d’aubaine, volgens ’t welk de nalatenschappen van vreemdelingen aan den souverein ten deel vielen, en waarvan het laatste overblijfsel eerst in ’t jaar 1869[1] uit onze eigene wetgeving geschrapt werd. Denkt aan de nog hier en daar gehandhaafde en b. v. in Engeland eerst sedert weinige jaren afgeschafte onbevoegdheid van vreemdelingen tot het hebben van grondeigendom.
 Het is echter zeker geene gewaagde voorspelling, dat ook deze laatste overblijfselen van den geest van uitsluiting en naijver die de beste beetjes voor den landgenoot tracht te bewaren, binnen een niet al te ver verwijderd tijdstip tot het verledene zullen behooren. Zoo eischt het ’t welbegrepen belang der volkeren, daarheen voert de historische ontwikkeling.
 Wat deze laatste wil kan niet duidelijker blijken, dan uit de vergelijking van drie wetboeken uit drie verschillende perioden onzer 19de eeuw. Ik bedoel het fransche, dat in ’t jaar 1804, het onze, dat in 1838, en het italiaansche, dat in 1866 in werking trad.


 De fransche wetgever beschouwt het genot der burgerlijke rechten nog als eene groote gunst, die men vreemdelingen niet schenken mag zonder de zekerheid, dat de eigen landgenoot in

  1. Zie art. 884 en art. 957 Burg. Wetb. afgeschaft bij de wet van 7 April 1869 (Stbl, no. 56).