Pagina:Aard en doel van het internationaal privaatrecht (Hamaker 1878).djvu/15

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

13

het vreemde land een even groote gunst genieten zal. Hij bepaalt dus:[1] »De vreemdeling zal in Frankrijk die burgerlijke rechten genieten, die den franschman in het vreemde land bij tractaat verzekerd zijn”.
 In 1838 heeft de nederlandsche wetgever, dit bekrompen standpunt reeds verlaten: niet als een gunst, maar als een recht, wordt den buitenlander het genot der burgerlijke rechten toegekend, zonder het vereischte alzoo van wederkeerigheid. Slechts in zooverre hangt hij nog aan de vroegere begrippen, dat hij zich de bevoegheid om uitzonderingen vast te stellen uitdrukkelijk voorbehoudt. Zijn voorschrift luidt:[2] »Het burgerlijk recht is hetzelfde voor vreemdelingen als voor nederlanders, zoolang niet de wet het tegendeel vaststelt”.
 Eindelijk komt de italiaansche wetgever van 1866. Het denkbeeld der rechtsgelijkheid heeft intusschen nieuwe vorderingen gemaakt, want hij bepaalt eenvoudig:[3] »de vreemdeling geniet de burgerlijke rechten als de burger” en doet daarmee de uitzonderingen tot de laatste toe vervallen.
 En ik acht het ontwijfelbaar, dat Italië zoodoende slechts het voorbeeld gegeven heeft, ’t welk vroeg of laat overal zal gevolgd worden.

 Wat de eerste van de beide vragen betreft, die aan het internationaal privaatrecht ter beantwoording gesteld zijn, is zijn taak noch bijzonder omvangrijk noch buitengewoon zwaar. Zij bepaalt zich tot eene uiteenzetting van hetgeen wetgeving en praktijk in de verschillende staten der beschaafde wereld omtrent den rechtstoestand van vreemdelingen bepalen en tot de aanwijzing van de kenmerken, waarvan hier en elders de hoedanigheid van inlander wordt afhankelijk gesteld. Met theoretische bezwaren heeft het niet te kampen, op belangrijke hervormingen niet aan te dringen.

  1. Code civil art. 11.
  2. Art. 9 wet houdende algem. bepal.
  3. Boek 1 art. 3.