18
diegene aan te wijzen, welke voor dit bijzondere geval alleen in aanmerking komt, deze regelen, zeg ik, vormen het internationaal privaatrecht, maken er althans het voornaamste deel van uit.
Ze uiteen te zetten en analogisch uit te breiden, voor zooverre ze er zijn, ze te zoeken voor zooverre ze ontbreken, is de moeilijke taak van hem, die zich de beoefening van het internationaal privaatrecht ten doel stelt.
Ik zeg moeilijke taak, en vrees door dat woord bij sommigen Uwer eene tegenwerping uit te lokken, die ik liefst terstond weerleggen wil.
Gij zult mij namelijk gaarne toegeven, dat er groote verscheidenheid van wetgeving bestaat in de verschillende landen der beschaafde wereld en dat het voor ieder mensch eene levensbehoefte is te weten, naar welke van die alle hij zich te richten hebbe, maar meent misschien tevens, dat voor ieder mensch die wet van zelf is aangewezen. Gij spreekt niet tegen, dat de vraag, door mij gesteld, werkelijk gesteld kan worden, maar zijt tevens van oordeel, dat hare oplossing voor de hand ligt en allerminst eene moeilijke taak genoemd kan worden.
Natuurlijk zoo denkt gij, moet elk mensch zich houden alleen aan de wet van het land, waartoe hij behoort en moet iedere rechter de wetten toepassen alleen van den staat, die hem aanstelde. Noch de één noch de ander kan met de wetten van andere landen het minst of geringst te maken hebben.
Ik erken, dat deze beslissing zich bij den eersten oogopslag aanbeveelt door hare natuurlijkheid en eenvoudigheid: ik erken tevens, dat wij, indien zij juist is, de wetenschap van het internationaal privaatrecht niet noodig hebben. Maar ik beweer ook, dat zij in ’t minst niet opgaat en maak mij sterk het U te bewijzen.
De beslissing beveelt zich aan, zeg ik, door hare natuurlijkheid. Wie over het vraagstuk nooit heeft nagedacht, kan zich moeilijk voorstellen, dat zij anders zou moeten uitvallen. Hij zal echter reeds dadelijk min of meer achterdochtig worden, indien hij zich rekenschap tracht te geven van de gronden waarop