Pagina:Adama van Scheltema, Eerste oogst (1912).pdf/86

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Laat het juk van uw jammer uw schouders nog knellen:
De muziek van uw hart zal den optocht verzellen,
  Die aanstuift als kaf tot het licht: —
   Laat vieren al die vlottende teugels,
    Uw ziel draagt levende vleugels!
     Voort! voort !

Diep is de geul waar uw beenen door trappen,
Vast is het zog, dat zuigt om de stappen
  Van uwen steigerenden voet, —
Lijkt het heir in den afgrond dier sterre aan dwergen:
Bouwt uw nobelen geest als een burcht op de bergen,
  Het rijzende licht te gemoet: —
   Geen blikken zien terug naar beneden,
    Wij graven zelve de treden,
     Voort! voort!

Raapt in uw vlucht hèm die vóór u neerzakte,
Roept het alarm in 't hart dat verzwakte,
  Of laf zich in wanhoop verschanst, —
In uw oog sta de vlam van uw schoone ontroering,
Tot de lucht met het vuur uwer heete vervoering
  Uw rustige morgenster kranst: —
   Tot haar licht in lichter dag vergaat,
    Tot gij staat in den dageraad — —
     Voort ! voort!