Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/221

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 197 —

minder krachtig wordt en eindelijk geheel ophoudt. Het land, nu geene warmte meer van de zon ontvangende, koelt door uitstraling naar den helderen hemel weldra af, en het duurt niet lang, of het is kouder geworden dan de omringende zeevlakte. De luchtstroom, die eerst van de zee naar de kust was gerigt, neemt nu mede eene tegengestelde rigting aan, want de lucht boven het land afkoelende, wordt soortelijk zwaarder, daalt naar beneden en vloeit van alle zijden naar de zee toe. Alzoo ontstaat des nachts de landwind, die tot den morgen aanhoudt, om na eenigen tijd van stilte weder op den volgenden dag door den zeewind te worden vervangen.

In vele bergachtige landen heeft men periodieke winden waargenomen, die op dezelfde wijze als de land- en zeewinden moeten verklaard worden. In het algemeen stroomt in zulke streken gedurende den dag de lucht naar boven, terwijl de stroom des avonds en des nachts naar beneden is gerigt. De eerste komt dus met den zeewind, de tweede met den landwind overeen. Op de Boden-, Waldstaetter-, Brienzer- en Thuner-meeren, alsmede op dat van Como, vertoont zich de opstijgende stroom eerst na den middag. Op laatstgemeld meer wordt hij la Breva genoemd en reeds vóór het vallen van den nacht door den nederdalenden stroom vervangen. Op de eerst gemelde meeren duurt deze laatste stroom tot omstreeks 10 ure des morgens.

Wat op kleine schaal bij de eilanden in de heete gewesten en in bergachtige streken geschiedt, heeft in het groot in den geheelen heeten aardgordel plaats. De verwarming, die aldaar door de bijna loodregt nederdalende zonnestralen het grootst is, veroorzaakt een' sterken opstijgenden luchtstroom rondom de geheele aarde, doch die, even als boven het midden der eilanden, niet merkbaar is. Van daar dat er, vooral op de zeeën onder den evenaar, eene streek wordt gevonden, die men de streek der stilten noemt, ofschoon deze vaak door stormen en zware donder- en regenbuijen wordt afgebroken. Die streek ligt niet juist onder den evenaar, maar eenigzins ten noorden van dezen, dewijl de warmte in het noordelijk halfrond, om de meerdere hoeveelheid land aldaar, iets grooter is dan in het zuidelijk halfrond.