Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/235

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 211 —

vinnen bespeurt men eene breede bruine vlek, omgeven van een bleeken kring; de aarsvin is geheel bruin.

De beschrevene visch is de eenige in Europa levende soort van het geslacht, en zelfs van de geheele familie, waartoe hij behoort; alle de overige soorten behooren alleen in Azië te huis. Hij wordt echter geenszins overal in Europa aangetroffen, want aan de overzijde van den Rijn, in België, Frankrijk en Spanje, gelijk mede in Engeland en Italië is hij geheel onbekend. Hij leeft alleen in groote rivieren, maar vooral in meeren, hetgeen niet te verwonderen is, wanneer men zijne grootte in aanmerking neemt. In Zweden en Noorwegen, in westelijk Duitschland, in enkele meeren van Zwitserland, b.v. in dat van Morat en Neufchâtel, treft men hem, doch slechts in geringe hoeveelheid, aan. Meer oostwaarts, in de landen, die door den Donau, de Elbe, en den Weichsel bespoeld worden, komt hij menigvuldiger voor, en wel des te menigvuldiger, hoe verder men oostwaarts komt, wordende hij in de groote rivieren van Rusland, in de Kaspische zee en de daaromtrent gelegene kleinere meeren, gelijk ook in verschillende gedeelten van westelijk Azië in grooten overvloed gevonden. Daarentegen ontbreekt hij geheel in alle rivieren van Siberië, die zich in de IJszee uitstorten.

De bijzondere voorwaarden, waaraan het leven en de voortplanting van den Meerval onderworpen zijn, zijn ons niet genoegzaam bekend. Kenden wij ze, dan zouden wij kunnen verklaren, waarom hij niet gevonden wordt in de ten zuiden en ten westen van den Rijn, of ten zuiden van de Alpen gelegene landen; waarom hij in het westelijk gedeelte van Duitschland, waar hij toch ook blijkt te kunnen leven, zich niet zoo sterk vermenigvuldigt, als verder oostwaarts; waarom hij wél in het Haarlemmermeer gevonden werd, maar niet in de stroomen, die middelijk of onmiddelijk met dat meer gemeenschap oefenen; waarom men hem in sommige Zwitsersche meeren vangt, terwijl hij in andere niet schijnt te kunnen leven. In 1601 ving men een' kleinen Meerval in het meer der Vier kantons of der Vier woudsteden, en bragt hem naar Lucern, waar niemand hem kende; later heeft men daar nooit weer eenen bespeurd. Tegen het