— 217 —
scheurende dieren, welke hen omringen, zouden zij eene gemakkelijke prooi van deze worden, terwijl zij, vereenigd levende, hun veel eerder het hoofd kunnen bieden. In Amerika, waar, sedert de ontdekking van dit werelddeel, de eerst toen aldaar ingevoerde paarden thans verwilderd zijn, leven zij nog in kudden van vele duizenden te zamen, ronddwalende van de uitgestrekte vlakten van Patagonie tot in de prairieën van zuidwestelijk Noord-Amerika, en in weerwil van den aanhoudenden strijd, welken de mensch tegen hen voert, die hen alleen doodt, om hunne huid magtig te worden, vermenigvuldigen zij zich zoo snel, dat hun aantal eindigen zoude met eene ware plaag te worden, ware het niet dat vele paarden gedurende het drooge jaargetijde uit gebrek aan water, of wel ten gevolge der snelle en vaak hevige overstroomingen der groote rivieren, die dit werelddeel doorsnijden, omkwamen.
De welwillendheid en vriendschap, welke zulke wilde paarden, tot ééne kudde behoorende, onderling verbindt, wordt door de paarden in den getemden staat vaak overgebragt op geheel andere dieren. Talrijk vooral zijn de voorbeelden van vriendschap tusschen paarden en honden. Een paar moge hier voldoende zijn.
Een heer te Bristol had een windhond, die in den stal sliep met een fraai jagtpaard van omstreeks vijf jaren. Deze dieren hechtten zich zoo zeer aan elkander, dat de windhond steeds onder de krib van het paard lag, dat zich blijkbaar ongelukkig gevoelde, wanneer het zijnen makker niet zag. Hun meester was gewoon door den stal te gaan, om den hond mede te nemen, wanneer hij eene wandeling ging doen. Het paard zag dan den hond aan met eene uitdrukking van angst, en hinnikte als ware het om te zeggen: "Ik zoude wel willen medegaan." Kwam de hond den stal weder in, dan werd hij ontvangen met een ander gehinnik; hij van zijne zijde, liep dan dadelijk naar het paard en likte het den neus, terwijl het paard wederkeerig hem met zijne tanden den rug krabde. Op een zekeren dag was de stalknecht uitgegaan met het paard en den windhond, toen deze door een grooten dog werd aangevallen, die hem weldra op den grond wierp. Op dit gezigt, stortte het paard, zijne ooren in den nek werpende, in weerwil van alle pogingen des stalknechts,