— 297 —
mijl breed is. Alles is daar grootsch, alles indrukwekkend. Alleen van twee Indianen vergezeld, was ik in stille bewondering dier schoone en woeste natuurtooneelen verzonken. Maar, onregtvaardig jegens die prachtige natuur, scheen ik nog iets meer, nog iets beters te wenschen; en mijn oog zocht te vergeefs naar eene vegetatie, die met deze ontzaggelijke watermassa kon wedijveren. Weldra naderden wij eene plaats, welke den naam Arrayo de San José draagt; aldaar geven de onmetelijke moerassen nabij den zuidelijken oeverkant, aan den stroom eene nog grootere uitgestrektheid. Bij eene oplettende beschouwing, begon ik op die moerassen allengskens eene groene en drijvende oppervlakte gewaar te worden. Van mijne Indianen vernam ik dat wij de plant naderden, aan welke zij den naam van Yrupe geven (Y is water, rupe een groote schotel), en weldra bevond ik mij te midden van eene rijke vegetatie, die al mijne verwachtingen overtrof. Ik kende van de Waterleliën (Nymphaeaceën) alleen onze schoone Nenuphars. Ik zag hier eene uitgestrektheid waters van een vierde eens vierkanten mijls bedekt met ronde bladen, die de breedte van 1—1½ meter hadden, en wier boord 5—6 duimen hoog opstond. Het geheel vormde een zeer uitgestrekt en drijvend vlak, waarvan de geuren de lucht vervulden. In een oogenblik was mijn vaartuig vol bladen, bloemen en vruchten. Te Corrientes terug gekomen, haastte ik mij om de plant af te teekenen en haar aan de inlanders te toonen, die mij verhaalden, dat men de zaden kan eten als die van de Mais, waarom de Spanjaarden aan die plant den naam gaven van mais del agua. Ik vernam later van een der vrienden van den heer bonpland, dat deze beroemde reisgezel van den grooten von humboldt, toen hij zich toevallig acht jaren vroeger nabij de kleine rivier Rio-Chuelo bevond, en die prachtige plant van een steilen waterkant had aanschouwd, van geestdrift op het punt was geweest om in den vloed te springen, ten einde zich dat schoone voorwerp te verschaffen. Wel eene maand lang onderhield hij, met dezelfde opgewondenheid, alle personen die hij zag, over het prachtige gewas, waarvan het bezit zijne vreugde ten toppunt gebragt had.
Vijf jaren later, bij het doorkruisen van het middengedeelte van