Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/373

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 349 —

schilt van dien droomenden toestand, waarin de slapende luide spreekt, gesticuleert, bewegingen maakt, die bij den inhoud van zijnen droom passen, enz.—hoezeer het ontstaan van zulk een sterk ontwikkeld droomen toch altijd iets ziekelijks aanduidt. Na het ontwaken herinnert zich de slaapwandelaar meestal niets of weinig van het gebeurde, hetwelk, zooals wij weten, ook veelal het geval is met hen, die in hunnen droom spreken.

Dat nu een hierop gelijkende toestand ook ten gevolge van de mesmerische bewerkingen kan ontstaan,—dat het zulk eenen somnambule mogelijk kan zijn een gesprek te voeren, vooral met zijnen bewerker, op wien zijne aandacht sterk bepaald is,—dit is, wanneer wij ons al het voorgaande herinneren, niet zoo verwonderlijk, en wordt door genoeg onwraakbare getuigenissen zoo gestaafd, dat men moeijelijk weigeren kan, daaraan eenig geloof te schenken. Er worden zelfs zaken van somnambules en helderzienden verhaald, die vreemder schijnen dan dit, en die toch niet moeijelijk op eene vrij natuurlijke wijze te verklaren zijn. Ik bepaal mij tot twee voorbeelden daarvan. Die naauwkeurige opgaven van plaatsen in boeken, van verlegde en vergetene voorwerpen, van kleine omstandigheden bij lang verledene gebeurtenissen, die sommige somnambules gezegd worden gegeven te hebben, hangen af van het wederopkomen van oude aaneenschakelingen van denkbeelden, dat ook wel in den gewonen droomenden toestand plaats vindt, gelijk noble daarvan een paar treffende voorbeelden opgeeft, die ik hier gaarne zou overnemen, indien de ruimte het toeliet. En dat een somnambule zich soms in vreemde talen, die hij wel verstaat, maar slecht spreekt, beter uitdrukt, dan hem in den wakenden toestand mogelijk is, dit kan daardoor verklaard worden, dat hij, geheel en uitsluitend beheerscht door het onderwerp waarover hij spreekt, en door de aandrift, om zich juist in die taal uit te drukken, nu met gemak de hem wel bekende, maar in den wakenden staat onder andere denkbeelden als bedolvene woorden en uitdrukkingen vindt, en daarbij tevens niet belemmerd wordt door die beschroomdheid, die zoovelen in den weg is bij het spreken eener vreemde taal, waarin zij niet gewoon zijn een gesprek te voeren.