Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/406

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 382 —

worden. Het is mij daarom aangenaam, ook dezen onder mijne lezers te kunnen gerust stellen. De ondervinding, in Frankrijk opgedaan, heeft de merkwaardige daadzaak doen kennen, dat de groot geworden zalmen weder tot dezelfde rivier terug keeren, die zij als jonge vischjes verlaten hebben. Zij zoeken de plaats weder op, die hen heeft zien geboren worden, en—vinden den dood in de netten der zalmvangers!

De vischfokkerij behoeft zich echter geenszins te bepalen tot het enkel bevorderen der voortteeling van zulke visschen, die reeds in zekere wateren gevonden worden. Zij kan veel meer. Zij kan, het straks aangehaalde voorbeeld der Romeinen volgende, bastaarden zoeken te kweeken, iets dat door de heeren berthot en detzem dan ook reeds met gunstig gevolg beproefd is, daar zij bastaarden van forellen en zalmen hebben voortgebragt. Hier staat nog een ruim veld tot verdere proefnemingen open, die welligt ook, voor de algemeene natuurkennis, belangrijke vruchten zullen dragen.

Doch bovendien kunnen visschen, die in de wateren van andere landen leven, maar hier niet voorkomen, worden overgebragt. Dat zulks, zelfs uit ver gelegen gewesten, mogelijk, is, bewijzen de bekende goudvisschen. In 1728 werden deze uit Oostindië het eerst levend naar Engeland overgevoerd. Nadat zij zich daar te lande reeds zeer vermenigvuldigd hadden, ontving Dr. baster te Zierikzee in 1758 er van daar een twaalftal, later (1760) nog achttien. Zij teelden in zijnen vijver zoo snel voort, dat hij spoedig in staat was van hun kroost aan zijne vrienden in verschillende streken des lands mede te deelen, en zoo zijn deze dertig goudvisschen de voorouders geworden van allen, die thans hier te lande in zoo groot aantal in vijvers en glazen gehouden worden.

Dat zelfs de eijeren van zalmen en forellen over groote afstanden kunnen vervoerd worden, moge daaruit blijken, dat de heer coste op den 26sten Januarij van dit jaar aan de Fransche akademie jonge zalmen vertoonde, verkregen uit eijeren, die hem van Mülhausen door de heeren berthot en detzem waren toegezonden. Het volgende bewijst echter, dat het mogelijk is de eijeren van visschen over nog veel grootere afstanden te vervoeren. De heeren