— 29 —
tusschentijden van rust hoe langer hoe grooter moeten worden. Dit is alzoo eene niet veel opbrengende teelt, doch de duizenden bunders, die jaarlijks in Drenthe en de aangrenzende deelen van Overijssel, Friesland, Groningen en Oost-Friesland op deze wijze met boekweit worden bezet, maken dat deze teelt grooten invloed op de natuurlijke gesteldheid van de genoemde streken uitoefent. De veenboekweit wordt later gezaaid en later ingeöogst dan de meer gewone zand-boekweit. Bij invallende regens in het najaar zijn deze veenen dan ook zoo week, dat men met paard en wagen er niet door kan; waarom men den oogst vaak inzamelt op eene soort van sleden, terwijl den paarden houten klompen of schoeisels van stroo gevlochten (zoogenaamde stroomutsen) aan de pooten worden gedaan, om zoo, door de meerdere breedte der ondervlakte van den voet, het inzakken in dien sponsachtigen grond te beletten.
Boven op den nog onontgonnen veengrond vindt men de beide heidestruiken, berken, eene soort van kruiskruid (Senecio sylvaticus), russchen of biezen, slechte grassoorten enz., welke gewassen hun gebied dadelijk weder innemen, zoodra de grond voor de boekweitteelt minder geschikt wordt. In de veenen zelve vindt men vele overblijfselen van boomen: eiken, berken, aan hunne witte schors duidelijk te onderscheiden, hazelaren met hunne noten enz.; doch, wat inzonderheid voor Drenthe en aangrenzende streken kenmerkend is, eene overgroote menigte dennenhout, hetwelk geheel week en hierdoor vaak platgedrukt uit den grond komt, roodachtig van kleur is, en, onder den naam van kienhout, niet alleen om te branden, maar ook als eene soort van fakkels gebruikt wordt, zoodat de Drenthsche vrouwen dikwijls in de winteravonden bij eene in den wand gestoken spaan kienhout, zitten te spinnen. Men vindt dit in menigte in de veenen bij Roswinkel, Weerdinge, Valte, Gasselte, Gieten, Drouwen enz.; als ook, in het Zuid-oosten van Groningen, in het Westerwoldsche, bij Oostwedde, Vlagtwedde enz.
De lagere landen langs de stroompjes, die van uit het midden van Drenthe naar alle zijden, maar inzonderheid naar het Noorden en Zuiden afdalen, vormen in de lagere streken, bij Meppel en Koevorden, wei- en hooilanden van middelmatige hoedanigheid.